Wet van 13-07-2016, Stb. 2016, 288
Wet tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht
—Deze wet beoogt de rechterlijke macht toegankelijker te maken en de rechtsgang in het burgerlijk en het bestuursprocesrecht waar nodig te moderniseren.
Vereenvoudiging
Alle civielrechtelijke procedures beginnen met een nieuwe, meer geüniformeerde procesinleiding, waardoor de verschillen tussen procedures over vorderingen en over verzoeken verminderen. Een basisprocedure wordt het uitgangspunt. In die vereenvoudigde procedure wordt uitspraak gedaan na één schriftelijke ronde en een mondelinge behandeling. De verplichting tot het officieel betekenen bij exploot van de huidige dagvaarding in vorderingsprocedures wordt opgeheven. De eisende partij kan haar wederpartij laagdrempelig en vrijwel zonder kosten informeren over het begin van de procedure. De rechter krijgt meer middelen om een vlot verloop van de basisprocedure te bevorderen. Daartoe wordt relatief snel na de start van de procedure een mondelinge behandeling gehouden. De rechter kan de mondelinge behandeling gebruiken voor verschillende doeleinden, zoals het verkrijgen van een mondelinge toelichting van partijen, het horen van getuigen en deskundigen of het beproeven van een schikking. Vanuit zijn verantwoordelijkheid voor een kwalitatief goede uitspraak en een goed verloop van de procedure kan de rechter in overleg met partijen afwijken van de basisprocedure als de aard of complexiteit van de zaak daarvoor aanleiding geeft. Dit geeft de rechter flexibiliteit ten aanzien van de aanpak van de zaak. Elk van de partijen moet het nodige doen om de rechter in staat te stellen om tijdig te komen tot de uitspraak. De wet bevat daarom een aantal nieuwe termijnen, zoals een termijn voor het indienen van een verweerschrift. Tegelijkertijd wordt ook een termijn bepaald voor de uitspraak van de rechter. Door de nadruk te leggen op vroegtijdig contact met de rechter en sturing door de rechter op de voortgang van de procedure, beoogt de regering dat de procedure efficiënter kan verlopen en ook minder kostbaar is, zowel voor partijen, als voor de rechtspraak. De invoering van termijnen kan bijdragen aan een sneller verloop van de procedure. De aanpassingen moeten de civiele procedure bovendien overzichtelijker en meer voorspelbaar maken, hetgeen ook de digitalisering van de civiele procedure eenvoudiger moet maken. Het bestuursprocesrecht behoeft geen vergelijkbare aanpassingen. De Algemene wet bestuursrecht is op deze punten nog recent ingrijpend gewijzigd.
Digitalisering
De digitalisering van procedures betreft zowel het burgerlijk recht als het bestuursrecht. De digitalisering beoogt het procederen voor veel rechtzoekenden toegankelijker te maken. De rechtspraak wordt hiermee aangepast aan de eisen van de tijd. De start van de procedure en het indienen van (proces)stukken geschieden in de toekomst via elektronische weg. Het digitaal procederen wordt in beide rechtsgebieden verplicht voor nagenoeg alle professionele partijen. Particulieren behouden een keuzemogelijkheid.
Inwerkingtreding
Inwerkingtredingsbesluit van 16-03-2020, Stb. 2020, 99
Besluit houdende vaststelling van het tijdstip van gedeeltelijke inwerkingtreding van de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht (Stb. 2016, 288), de Invoeringswet vereenvoudiging en digitalisering procesrecht (Stb. 2016, 290), het Besluit digitalisering burgerlijk procesrecht en bestuursprocesrecht (Stb. 2016, 292) en het Aanpassingsbesluit vereenvoudiging en digitalisering procesrecht (Stb. 2017, 174) (Inwerkingtredingsbesluit digitaal procederen in bestuursrechtelijke cassatieprocedures)
—Met dit koninklijk besluit wordt digitaal procederen per 15 april 2020 ingevoerd voor bestuursrechtelijke cassatieprocedures bij de Hoge Raad. Voor het beroep in cassatie bij de Hoge Raad waarop afdeling 4 van hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van toepassing of van overeenkomstige toepassing is, treden met ingang van 15 april 2020 in werking:
- artikel II, onderdelen H, voor zover het betreft de artikelen 8:36a, 8:36b, 8:36c, eerste lid, tweede zin, van de Algemene wet bestuursrecht, I en L, van de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht;
- het Besluit digitalisering burgerlijk procesrecht en bestuursprocesrecht;
- artikel X, aanhef en onderdeel 3, van het Aanpassingsbesluit vereenvoudiging en digitalisering procesrecht.
Artikel LXIII van de Invoeringswet vereenvoudiging en digitalisering procesrecht treedt in werking met ingang van 15 april 2020.
Kamerstukken
- TK 2014/15, 34 059, nr. 1
- TK 2014/15, 34 059, nr. 2
- TK 2014/15, 34 059, nr. 3
- TK 2014/15, 34 059, nr. 4
- TK 2014/15, 34 059, nr. 5
- TK 2014/15, 34 059, nr. 6
- TK 2014/15, 34 059, nr. 7
- EK 2014/15, 34 059, nr. A
- EK 2014/15, 34 059, nr. B
- EK 2015/16, 34 059, nr. C
- EK 2015/16, 34 059, nr. D
- EK 2015/16, 34 059, nr. E
- EK 2015/16, 34 059, nr. F
- EK 2015/16, 34 059, nr. G
- EK 2015/16, 34 059, nr. H
- EK 2015/16, 34 059, nr. I
- EK 2015/16, 34 059, nr. J