Wet van 26 mei 2011, Stb. 2011, 318 en inwerkingtredingsbesluit van 15 juni 2011, Stb. 2011, 319
Wet tot het afschaffen van de beperkte opbouw van minimum vakantierechten tijdens ziekte, de invoering van een vervaltermijn voor de minimum vakantiedagen en de aanpassing van enige andere artikelen in de regeling voor vakantie en verlof in Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek
—In 2009 heeft het Hof van Justitie uitspraak gedaan in enkele prejudiciele zaken met betrekking tot vakantierechten bij ziekte. Het Hof heeft in deze uitspraken artikel 7 van de richtlijn 2003/88/EG zo uitgelegd dat het recht op jaarlijkse vakantie van vier weken met behoud van loon, toekomt aan alle werknemers, ongeacht hun gezondheidstoestand. Ook zieke werknemers die door hun arbeidsongeschiktheid (gedeeltelijk) geen arbeid hebben verricht, hebben volledig recht op de jaarlijkse minimumvakantie met doorbetaling van loon. Door deze uitspraken is een wijziging van de bepalingen in het BW betreffende de opbouw van minimum vakantieaanspraken bij ziekte noodzakelijk. Deze wet voorziet daarin. Daarnaast wordt de bestaande mogelijkheid van samenloop van periodes van vakantie en ziekte in het BW verduidelijkt in de zin dat duidelijk wordt dat ook tijdens ziekte vakantie opgenomen kan worden. Tevens wordt ter stimulering van het tijdig en met regelmaat opnemen van de minimumvakantie een vervaltermijn voor deze vakantiedagen ingesteld.
Inwerkingtreding 1 januari 2012.
Kamerstukken
- TK 2009/10, 32 465, nr. 1
- TK 2009/10, 32 465, nr. 2
- TK 2009/10, 32 465, nr. 3
- TK 2009/10, 32 465, nr. 4
- TK 2010/11, 32 465, nr. 5
- TK 2010/11, 32 465, nr. 6
- TK 2010/11, 32 465, nr. 7
- EK 2010/11, 32 465, nr. A
- EK 2010/11, 32 465, nr. B
- EK 2010/11, 32 465, nr. C
- EK 2010/11, 32 465, nr. D
- EK 2010/11, 32 465, nr. E