Wet van 22-04-2020, Stb. 2020, 124 en inwerking­tredingsbesluit van 24-04-2020, Stb. 2020, 126

Wet houdende tijdelijke voorzieningen op het terrein van het Ministerie van Justitie en Veiligheid in verband met de uitbraak van COVID-19 (Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid)

—De uitbraak van het coronavirus SARS-CoV-2 en de door dit virus veroorzaakte ziekte COVID-19 hebben aanleiding gegeven tot overheidsmaatregelen die in verregaande mate het dagelijks leven hebben beïnvloed. Naast de directe bestrijding van het virus, waar thans alle inspanningen op zijn gericht, is het voorts van groot belang dat de samenleving zoveel als mogelijk normaal blijft functioneren. Bestaande wetgeving biedt al veel ruimte voor de continuïteit van het wetgevingsproces, de rechtspraak en het openbaar bestuur. Waar dat echter niet het geval is of dreigt te zijn, zijn nieuwe wettelijke voorzieningen of aanpassingen geboden. Deze wet strekt ertoe zulke voorzieningen te bieden, in het bijzonder op het terrein van het wetgevingsproces, enkele wettelijk voorgeschreven procedures en termijnen en enkele specifieke wetten op het terrein van Justitie en Veiligheid. De wet bevat de volgende voorzieningen:

  1. Een tijdelijke buitenwerkingstelling van consultatieverplichtingen en voor- en nahangprocedures e.d. voor gedelegeerde regelgeving die verband houdt met de bestrijding van COVID-19 (art. 1).
  2. Een tijdelijke voorziening om fysieke zittingen in gerechtelijke procedures in burgerlijke en bestuursrechtelijke zaken te kunnen vervangen door elektronische varianten daarop (art. 2 en 3).
  3. Een tijdelijke verlenging van de geldigheid van deskundigenverklaringen ex art. 1:28a BW (art. 4).
  4. Diverse tijdelijke voorzieningen met betrekking tot vergaderingen en verslaglegging van rechtspersonen en van verenigingen van eigenaars (art. 5 t/m 25);.
  5. Een tijdelijke voorziening voor het langs elektronische weg verlijden van notariële aktes (art. 26).
  6. Een tijdelijke voorziening om in strafzaken voor het horen, verhoren of ondervragen van personen in plaats van videoconferentie waarbij een directe beeld- en geluidsverbinding totstandkomt, ook gebruik te kunnen maken van (groeps)telefonie (art. 27). Voor enkele situaties binnen het strafproces wordt het vervangen van elektronische communicatie met beeldverbinding door een variant waarin alleen sprake is van een geluidsverbinding onwenselijk geacht, tenzij sprake is van uiterste noodzaak. Voor de beslissing over vrijheidsbeneming is de mogelijkheid voor rechter en verdachte om elkaar niet alleen te spreken, maar ook te kunnen zien, van groot belang. Daarom wordt een dergelijke toepassing in het tweede lid van artikel 27 in beginsel uitgesloten voor de situatie waarin de verdachte wordt voorgeleid voor de rechter-commissaris in verband met de inbewaringstelling en voor de zitting waarin de verdachte wordt gehoord in verband met de behandeling van een vordering van het openbaar ministerie tot gevangenhouding of gevangenneming of tot de verlenging daarvan.
  7. Een tijdelijke voorziening om fysieke zittingen in strafrechtelijke procedures te vervangen door een mondelinge behandeling door middel van (groeps)telefonie (art. 28); ook hier geldt dat het achterwege houden van een fysieke zitting in beginsel is uitgesloten wanneer een vordering tot gevangenhouding of gevangenneming of tot verlenging daarvan wordt behandeld.
  8. Een tijdelijke voorziening om de termijn van tenuitvoerlegging van taakstraffen te verlengen (art. 29).
  9. Een tijdelijke voorziening voor het hoger beroep in vreemdelingenzaken, inhoudend dat de Afdeling bestuursrechtspraak de indiener van een beroepschrift dat geen grieven bevat, in de gelegenheid stelt dit verzuim te herstellen binnen een door de Afdeling vast te stellen termijn (art. 30).
  10. Een tijdelijke voorziening om voor enkele beroepsorganisaties elektronisch vergaderen mogelijk te maken (art. 31 en 32).
  11. Een tijdelijke voorziening om het mogelijk te maken naast of in plaats van bloed, ook slijmvlies of sputum af te nemen van een verdachte, in geval de verdenking bestaat dat deze drager van het COVID-19-virus is (art. 33).
  12. Een tijdelijke voorziening om uitdrukkelijk vast te leggen dat de overgang van de bevoegdheden van de burgemeester naar de voorzitter van de veiligheidsregio ook de bevoegdheid omvat tot oplegging van een last onder bestuursdwang of last onder dwangsom (art. 34).

Inwerkingtreding

De wet treedt in werking met ingang van 24-04-2020 en werkt, met uitzondering van de paragrafen 1, 6, 10 en 11, alsmede de artikelen 15 en 22, terug t/m 16-03-2020. De wet vervalt in beginsel (en met enkele uitzonderingen) op 01-09-2020.

Kamerstukken