Rijkswet van 20-5-2010, Stb. 2010, 214

Rijkswet tot goedkeuring van het op 28 januari 2003 te Straatsburg totstandgekomen Aanvullend Protocol bij het Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken, betreffende de strafbaarstelling van handelingen van racistische en xenofobische aard verricht via computersystemen (Trb. 2003, 60 en Trb. 2005, 46)

—Het op 28 januari 2003 te Straatsburg tot stand gekomen aanvullend Protocol beoogt een bijdrage te leveren aan de strafrechtelijke aanpak van racisme en vreemdelingenhaat via computersystemen. Het is een aanvulling op het op 23 november 2001 te Boedapest tot stand gekomen Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken (Trb. 2002, 18). Het Protocol heeft vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat een tweetal gemeenschappelijke bepalingen. Hoofdstuk II heeft betrekking op materieel strafrecht en vormt de kern van het Protocol. Daarin worden de partijen verplicht een aantal daden van racisme en vreemdelingenhaat, begaan via computersystemen, in de eigen wetgeving strafbaar te stellen. Het betreft kort gezegd de publiekelijke verspreiding van racistisch en xenofobisch materiaal, bedreiging en belediging met een racistische en xenofobische motivering en de ontkenning, grove bagatellisering, goedkeuring of rechtvaardiging van volkerenmoord of misdrijven tegen de menselijkheid, wanneer deze feiten opzettelijk en wederrechtelijk zijn begaan. De gronden voor racisme en vreemdelingenhaat zijn ras, kleur, afkomst of nationaliteit of etnische herkomst en godsdienst. Hoofdstuk III regelt de verhouding tussen het Verdrag en het Protocol. Ter aanvulling op het Verdrag wordt een aantal artikelen van het Verdrag van overeenkomstige toepassing verklaard op het Protocol en wordt de werkingssfeer van een groot aantal maatregelen tot het nemen waarvan het Verdrag verplicht, uitgebreid tot het Protocol. Hoofdstuk IV bevat een aantal slotbepalingen. Nederland voldoet reeds aan de uit de artikelen 3 tot en met 6 van het Protocol voortvloeiende verplichtingen tot strafbaarstelling. De in de artikelen 3, 5 en 6 strafbaar te stellen gedragingen vallen onder de reikwijdte van de artikelen 137c tot en met 137e Sr. In die artikelen zijn onder meer belediging, discriminatie en haatzaaien wegens ras of godsdienst strafbaar gesteld. De in artikel 5 omschreven belediging kan ook vallen onder artikel 261 Sr (laster), artikel 262 Sr (smaad) en artikel 266 Sr (eenvoudige belediging). De in artikel 4 omschreven bedreiging valt onder artikel 284 Sr (dwang) en artikel 285 Sr (bedreiging). Het Protocol is vergezeld van een zogenoemd 'explanatory report'. Dit rapport geeft een authentieke toelichting op en verantwoording van de bepalingen van het Protocol. Het is gepubliceerd op de website van de Raad van Europa (www.conventions.coe.int/Treaty/en/Reports/Html/189.htm).

Het Aanvullend Protocol wordt goedgekeurd voor het gehele Koninkrijk. Bij de binding van het Koninkrijk aan het in artikel 1 genoemde Protocol voor het gehele Koninkrijk wordt het volgende voorbehoud gemaakt: Aan de in artikel 6, eerste lid, van het Protocol neergelegde verplichting tot strafbaarstelling van de ontkenning, grove bagatellisering, goedkeuring of rechtvaardiging van genocide en misdaden tegen de menselijkheid wordt gevolg gegeven voor zover die gedragingen aanzetten tot haat, discriminatie of geweld wegens ras of godsdienst.

Inwerkingtreding 16-6-2010.
 

Kamerstukken