Wet van 25-01-2017, Stb. 2017, 28

Wet tot wijziging van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in verband met de omzetting van Richtlijn 2014/104/EU van 26 november 2014 betreffende bepaalde regels voor schadevorderingen volgens nationaal recht wegens inbreuken op de bepalingen van het mededingingsrecht van de lidstaten en van de Europese Unie (Implementatiewet richtlijn privaatrechtelijke handhaving mededingingsrecht)

—De richtlijn bevat regels over schadevergoedingsvorderingen wegens inbreuken op het mededingingsrecht van de Europese Unie. De richtlijn heeft een tweeledig doel. Enerzijds bevat de richtlijn maatregelen om te garanderen dat benadeelden van mededingingsinbreuken daadwerkelijk schadevergoeding kunnen vorderen. Daarnaast bevat de richtlijn maatregelen om te voorkomen dat de privaatrechtelijke handhaving van het mededingingsrecht de publiekrechtelijke handhaving door de Europese Commissie en nationale mededingingsautoriteiten doorkruist.

Deze wet strekt tot implementatie van de richtlijn. De richtlijn zal worden geïmplementeerd in een aparte afdeling in het Burgerlijk Wetboek en in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrechtelijke richtlijnbepalingen worden geïmplementeerd in een nieuw in te voegen afdeling 6.3.3B BW, getiteld ‘Schending van mededingingsrecht’. De richtlijn vertoont overeenkomsten met het Nederlandse recht voor wat betreft het uitgangspunt dat inbreukplegers hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die benadeelden lijden door de inbreuk op het mededingingsrecht. Dat houdt in dat elke benadeelde (directe en indirecte afnemer of leverancier) elke inbreukpleger kan aanspreken voor de volledige door hem geleden schade. De richtlijn bevat hierop een tweetal uitzonderingen. De eerste uitzondering betreft een kleine of middelgrote onderneming die een inbreuk op het mededingingsrecht heeft gepleegd. Op deze uitzondering bestaat een uitzondering wanneer bedoelde inbreukpleger een leidinggevende rol heeft gespeeld bij de inbreuk of andere ondernemingen heeft aangezet hieraan deel te nemen, of eerder schuldig is bevonden aan een inbreuk op het mededingingsrecht. De tweede uitzondering betreft de inbreukpleger die immuniteit heeft gekregen. Een afwijking van deze uitzondering doet zich voor wanneer de afnemers en leveranciers van de andere inbreukplegers geen volledige schadevergoeding kunnen krijgen van die andere inbreukplegers. De richtlijn laat de interne verdeling van de draagplicht van inbreukplegers aan het nationale recht over.

De richtlijnbepalingen betreffende toegang tot bewijsmateriaal worden geïmplementeerd in een nieuw in te voegen afdeling in Rv, na artikel 843b Rv. Die afdeling is getiteld ‘Toegang tot bescheiden in zaken betreffende schending van mededingingsrecht’. Bij schade door een inbreuk op het mededingingsrecht is in veel gevallen bewijsmateriaal nodig dat enkel in het bezit is van de tegenpartij, van een mededingingsautoriteit of van een derde. Om een goede toegang voor alle partijen tot alle beschikbare en benodigde informatie te waarborgen stelt de richtlijn daarom regels ten aanzien van de toegang tot bewijsmateriaal, waaronder toegang tot bepaalde bewijsstukken en categorieën van bewijsmateriaal die nodig zijn om de aansprakelijkheid van een inbreuk op het mededingingsrecht aan te kunnen tonen. De toegang tot het materiaal staat te allen tijde onder controle van de rechter, die onder meer toeziet op de noodzaak tot en evenredigheid van de voorwaarden waaronder toegang wordt gegeven. Het belang voor benadeelden van mededingingsinbreuken van goede toegang tot bewijsmateriaal mag geen afbreuk doen aan de doeltreffendheid van de handhaving door een mededingingsautoriteit. Daarom bevat de richtlijn, en in de voetsporen daarvan het onderhavige wetsvoorstel, concrete regels waarmee bepaalde categorieën informatie worden beschermd.

De wet heeft in het voetspoor van de richtlijn alleen betrekking op grensoverschrijdende overtredingen van het mededingingsrecht en op overtredingen van het nationale mededingingsrecht voor zover de overtreding tevens effect heeft op de handel tussen lidstaten (parallelle toepassing). De wet is dus niet van toepassing op zuiver nationale overtredingen van het mededingingsrecht. Het kabinet is voornemens middels een apart wetsvoorstel de bepalingen ook op die nationale gevallen van toepassing te verklaren.

Inwerkingtreding m.i.v. 10-02-2017.


Kamerstukken