Wet van 13-9-2012, Stb. 2012, 410
Wet tot wijziging van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, de Penitentiaire beginselenwet en de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen in verband met de verruiming van de mogelijkheid onvrijwillige geneeskundige behandeling te verrichten
—De wet maakt verruimde bevoegdheden tot toepassing van onvrijwillige geneeskundige behandeling mogelijk in het gevangeniswezen, de justitiële jeugdinrichtingen en de tbs inrichtingen, bij gedetineerden, jeugdigen en ter beschikking gestelden met een psychiatrische stoornis. De wet strekt tot ver ruiming van de mogelijkheden tot dwangmedicatie in de beginselenwetten in het verlengde van de wijziging van de Wet bopz per 1 juni 2008. Het uitgangspunt is hierbij equivalentie van zorg. Dit uitgangspunt omvat het streven de psychiatrische zorg binnen de justitiële inrichtingen zoveel mogelijk van hetzelfde niveau te laten zijn als de psychiatrische zorg in de ggz, uiteraard met de beperkingen die het verblijf op strafrechtelijke titel met zich meebrengt. Hierbij past de algemene kanttekening dat medische interventies krachtens de beginselenwetten in de sleutel staan van de tenuitvoerlegging van een strafrechtelijke beslissing waarbij de duur van de vrijheidsbeneming door de rechter is bepaald. Ook de detentie-setting kleurt de behandeling van de tbsgestelde, de gedetineerde of de jeugdige. Met inachtneming van deze kanttekening draagt de wet bij aan een betere aansluiting van straf op het zorgsysteem en vice versa: ongeacht waar een forensische psychiatrische patiënt zich bevindt – een ggz-instelling, een tbs-kliniek, of een penitentiaire inrichting (pi) –, zullen dezelfde criteria voor de toepassing van een gedwongen geneeskundige handeling van toepassing zijn. Dit geldt overigens ook voor de jeugdige forensische patiënt.
Nadere voorwaarden voor de verruimde mogelijkheid tot onvrijwillige geneeskundige behandeling zullen worden vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur. Gelet op de thans reeds gestelde eisen voor verpleegkundig en psychiatrisch toezicht betekent dit dat de verruimde mogelijkheid tot onvrijwillige geneeskundige behandeling gefaseerd ingevoerd zal dienen te worden.
In het wetsvoorstel Wet forensische zorg zijn bepalingen opgenomen die ertoe strekken de overgang van de forensische zorg naar de reguliere ggz soepeler te laten verlopen. Deze regeling wordt in overeenstemming met het EVRM en de Grondwet geacht. Het toepassen van een geneeskundige (medicamenteuze) handeling onder dwang vormt een beperking van het recht op het privéleven en de onaantastbaarheid van het lichaam (artikel 8 EVRM, artikel 11 Grondwet). Deze beperking is echter gerechtvaardigd in het belang van de bescherming van de geestelijke gezondheid van de ingeslotenen met een psychiatrische aandoening. Het bestaande systeem van rechtsbescherming geldt onverkort voor een beslissing tot onvrijwillige geneeskundige behandeling. Bij nota van wijziging is de mogelijkheid geschrapt voor rechters om dwangverpleging van een tbs-gestelde onvoorwaardelijk te beëindigen en vervangen door de mogelijkheid van voorwaardelijke beëindiging van de verpleging na een periode van verpleging van overheidswege. Daarmee is de zogenoemde contraire beëindiging komen te vervallen. Door middel van een periode waarin de terbeschikkingstelling met tenminste één of anders met twee jaar wordt verlengd, terwijl tegelijkertijd de verpleging voorwaardelijk wordt beëindigd, kan de terbeschikkinggestelde zich onder toezicht van de reclassering weer in het maatschappelijk verkeer begeven. In deze periode verblijft de terbeschikkinggestelde niet meer in de kliniek en staat hij onder forensisch psychiatrisch toezicht. Het forensisch psychiatrisch toezicht is een vernieuwde vorm van toezicht op tbs-gestelden waarbij de reclassering en het forensisch psychiatrisch centrum betrokken zijn bij het toezicht. Op deze wijze kan vorm aan de terugkeer in de maatschappij worden gegeven. De voorwaardelijke beëindiging van de verpleging kan op grond van artikel 38j, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, in totaal ten hoogste negen jaar duren.
Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip
Kamerstukken
- TK 2009/10, 32 337, nr. 1
- TK 2009/10, 32 337, nr. 2
- TK 2009/10, 32 337, nr. 3
- TK 2009/10, 32 337, nr. 4
- TK 2010/11, 32 337, nr. 5
- TK 2010/11, 32 337, nr. 6
- TK 2010/11, 32 337, nr. 7
- TK 2011/12, 32 337, nr. 14
- TK 2011/12, 32 337, nr. 17
- EK 2011/12, 32 337, nr. A
- EK 2011/12, 32 337, nr. B
- EK 2011/12, 32 337, nr. C
- EK 2011/12, 32 337, nr. D