Wet van 20-05-2020, Stb. 2020, 165

Wet tot wijziging van de Telecommunicatiewet met betrekking tot ongewenste zeggenschap in telecommunicatiepartijen (Wet ongewenste zeggenschap telecommunicatie)

—Naar aanleiding van de poging van América Móvil in 2013 om KPN over te nemen werd de vraag urgent wat een overname van een telecommunicatiebedrijf, en zeker een belangrijke infrastructuurspeler als KPN, betekent voor de borging van publieke belangen. Daarop werd de conclusie getrokken dat aanvullende wetgeving nodig is om de nationale veiligheid en openbare orde te kunnen beschermen. Belangrijke grond voor deze conclusie is dat het niet meer vanzelfsprekend is dat de zeggenschap in Nederlandse telecommunicatie­bedrijven vooral in handen is van partijen die in deze bedrijven deel­nemen op bedrijfseconomische gronden. Door de verschuivende economische machtsverhoudingen in de wereld wordt de kans groter dat het verwerven van zeggenschap mede worden ingegeven door geopolitieke motieven. Dit kan gevaren meebrengen zowel vanuit het perspectief van de nationale veiligheid als vanuit het perspectief van de openbare orde. De regering wil voorkomen dat een op basis van geopolitieke motieven handelende partij zodanige zeggenschap verwerft dat daar misbruik van kan worden gemaakt om de Nederlandse regering onder druk te zetten door te dreigen met uitval met maatschappelijk ontwrichtende effecten of deze zeggenschap misbruikt om op grote schaal de vertrouwelijkheid van de communicatie te schenden. Deze wet voorziet daarin, in een nieuw hoofdstuk 14a in de Telecommunicatiewet. In artikel 14a.4 van de Telecommunicatiewet krijgt de Minister van EZK de bevoegdheid het verkrijgen of houden van overwegende zeggenschap in een telecommunicatiepartij te verbieden indien het verkrijgen of houden van deze zeggenschap naar zijn oordeel leidt tot een bedreiging van het publiek belang. Van een bedreiging van het publiek belang in de zin van hoofdstuk 14a van de wet kan slechts sprake zijn als de overwegende zeggenschap leidt tot relevante invloed in de telecommunicatiesector, en ten aanzien van de verkrijger of houder van de overwegende zeggenschap bepaalde in de wet omschreven omstandigheden van toepassing zijn.

Om zicht te houden op relevante overnames in de telecommunicatiesector is voorzien in een meldplicht. Op grond van artikel 14a.2 dient degene die het voornemen heeft om overwegende zeggenschap in een telecommunicatiepartij te verkrijgen, dit voornemen te melden aan de Minister van EZK indien deze zeggenschap leidt tot relevante invloed in de telecommunicatiesector. De in de wet genoemde criteria om te bepalen wanneer een verkrijging van overwegende zeggenschap leidt tot relevante invloed in de telecommunicatiesector zullen bij algemene maatregel van bestuur worden uitgewerkt, zodat het voor de beoogd verkrijger objectief vast te stellen zal zijn of een voorgenomen verkrijging van overwegende zeggenschap moet worden gemeld.

Na ontvangst van een melding van een voorgenomen verkrijging van overwegende zeggenschap zal de minister een onderzoek starten. Dit onderzoek is er op gericht om vast te stellen of er gronden zijn voor een verbod. Daarnaast zal de minister de zeggenschapsverhoudingen in de telecommunicatiesector actief monitoren.

Als de identiteit van de houder van overwegende zeggenschap niet bekend is, kan de minister ook niet beoordelen of het publiek belang door deze zeggenschap kan worden bedreigd, hetgeen op zichzelf een bedreiging kan vormen. De minister kan dan de betrokken (telecom)partij opdracht geven onderzoek te doen naar wie de daadwerkelijke aandeelhouder/zeggenschapsgerechtigde(n) is of zijn. Daartoe zal de vennootschap de keten van centraal instituut en de daarop volgende intermediairs moeten nalopen. Indien de vennootschap er in slaagt zo de daadwerkelijk zeggenschapsgerechtigde(n) te vinden, zal de minister beoordelen of er sprake is van overwegende zeggenschap, en indien dat het geval is, beoordelen of deze zeggenschap het publiek belang kan bedreigen. Wanneer de minister voornemens is een verbod op te leggen, is hij verplicht de telecommunicatiepartij te vragen om een zienswijze ten aanzien van het voorgenomen besluit. De telecommunicatiepartij kan dan niet alleen de gevolgen van een eventueel verbod voor het bedrijf naar voren brengen maar kan ook haar visie geven op de proportionaliteit en rechtmatigheid van het besluit. De minister zal bij het nemen van een beslissing de zienswijze van de telecommunicatiepartij moeten betrekken.

Inwerkingtreding

Inwerkingtredingsbesluit van 30-06-2020, Stb. 2020, 237

Besluit houdende de vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel 0A van de Wet ongewenste zeggenschap telecommunicatie (Stb. 2020, 165)

—Artikel I, onderdeel 0A, treedt in werking met ingang van 11-07-2020 en werkt terug t/m 01-03-2020. Het onderdeel herstelt slechts een kennelijke verschrijving.

Inwerkingtredingsbesluit van 22-09-2020, Stb. 2020, 352

Besluit houdende regels ter uitwerking van hoofdstuk 14a van de Telecommunicatiewet (Besluit ongewenste zeggenschap telecommunicatie)

—Artikel I, onderdeel A tot en met C, en artikel II van de Wet ongewenste zeggenschap telecommunicatie (Stb. 2020, 165) treden in werking met ingang van 01-10-2020.

Kamerstukken