Wet van 02-07-2019, Stb. 2019, 253 en inwerkingtredingsbesluit van 02-07-2019, Stb. 2019, 254
Wet houdende een kader voor het ontwikkelen van beleid gericht op onomkeerbaar en stapsgewijs terugdringen van de Nederlandse emissies van broeikasgassen teneinde wereldwijde opwarming van de aarde en de verandering van het klimaat te beperken (Klimaatwet)
—In 2015 heeft Nederland, als onderdeel van de Europese Unie en als Koninkrijk der Nederlanden, de Overeenkomst van Parijs gesloten. Met de Overeenkomst van Parijs zetten landen in op het beperken van de mondiale gemiddelde temperatuurstijging tot ruim beneden de twee graden, met het streven deze tot anderhalve graad te beperken om de risico’s en impact van klimaatverandering te verminderen. Landen richten zich in de tweede helft van deze eeuw op het bereiken van een klimaatneutrale samenleving. De Overeenkomst van Parijs is een breed verdrag en gaat onder meer over klimaatmitigatie, klimaatadaptatie, internationale klimaatfinanciering en internationale capaciteitsopbouw. Deze Klimaatwet verankert de wijze waarop het Nederlandse klimaatbeleid invulling geeft aan deze verplichtingen in Nederlandse wetgeving voor wat betreft het zogenaamde mitigatiedeel. Hiertoe wordt in de wet vastgelegd dat de uitstoot van broeikasgassen uiterlijk in 2050 met ten minste 95% gereduceerd dient te zijn ten opzichte van 1990, om zo een klimaatneutrale samenleving binnen handbereik te brengen. Het 2050-doel is vorm gegeven als een resultaatsverplichting. Het gaat om een harde wettelijke norm, die de regering verplicht om dit te halen. Het doel wordt wel vorm gegeven conform het advies van de RvS, als beleidsdoelstelling om de juridische kwetsbaarheid te verminderen. Dit betekent dat duidelijk is dat het hier een (politieke) opdracht aan de regering betreft en niet een grenswaarde die bij de rechter kan worden afgedwongen. Om die doelstelling te bereiken is er een tussendoel gesteld van minus 49% in 2030, ten opzichte van 1990. Naast de CO2-reductie is er als nevendoel een streefdoel voor 100% CO2-neutrale elektriciteitsproductie in 2050.
De wet beoogt voor de lange termijn heldere en politiek afdwingbare doelen te geven. Dit geeft overheden, burgers en bedrijven houvast als investeerders en medeontwikkelaars van beleid voor energiebesparing en hernieuwbare energie. De wet legt de totstandkomingsprocedure van het klimaatplan vast, belegt bevoegdheden bij specifieke ministers en borgt de einddoelen, dit geeft het kader waarmee het noodzakelijke tempo gemaakt kan worden. De wet sluit vrijblijvend beleid en uitstel van beleid uit en maakt de opdracht voor de regering helder en politiek afdwingbaar. Zo wordt innovatie gestimuleerd, kan gewerkt worden aan een betere luchtkwaliteit en leefbaarheid van steden en zorgt energiebesparing voor een kostendaling voor huishoudens.
De Klimaatwet bevat meerdere instrumenten. Ten eerste worden doelen gesteld voor het regeringsbeleid ten aanzien van de reductie van broeikasgassen en hernieuwbare energie. Deze doelen werken door in de vijfjaarlijkse klimaatplannen die door de regering worden opgesteld. Voor de totstandkoming van het klimaatplan is inhoudelijk en procedureel aansluiting gezocht bij het Integraal Nationaal Klimaat- en Energieplan (INEK) en reeds bestaande nationale rapportages. In de nationale energieverkenning (NEV) wordt het parlement in de huidige situatie reeds op gezette tijden geïnformeerd over de voortgang van belangrijke delen van het klimaatbeleid. Op basis van de wet wordt de NEV verder aangepast, aangevuld en verbreed tot een klimaat- en energieverkenning (KEV). In dit wetenschappelijke rapport van het Planbureau voor de Leefomgeving, dat uiterlijk in de tweede helft van oktober met een appreciatie van het kabinet, de klimaatnota, aan de beide Kamers wordt aangeboden, worden de laatste inzichten over de uitstoot van broeikasgassen en de effecten van het gevoerde beleid verwerkt. Waar nodig kan de regering het beleid hierop bijsturen. Inhoudelijk combineert het debat over de KEV/ NEV, en eventuele bijsturing van beleid, de functie van de klimaatbegroting en klimaat(jaar)verslag. De doelen in artikel 2 van de Klimaatwet worden leidend. Dit zijn puntdoelen. Dat betekent dat zij zijn gericht op het behalen van een bepaalde emissie op een bepaald punt in de tijd (2030 en 2050). De weg daarnaartoe wordt niet voorgeschreven.
De Afdeling advisering van de Raad van State krijgt een specifieke adviesrol in de Klimaatwet, die bepaald dat de Afdeling:
- (i) jaarlijks een beschouwing geeft over de klimaatnota;
- (ii) eens in de vijf jaar een beschouwing geeft over het klimaatplan;
- (iii) een beschouwing geeft over een eventuele bijsturing van het beleid, indien de 2-jaarlijkse voortgangsrapportage daartoe aanleiding geeft.
Inwerkingtreding
De Klimaatwet treedt in werking met ingang van 01-09-2019, met uitzondering van artikel 7 dat in werking treedt in werking op 1 januari 2020. Artikel 7 schrijft voor dat jaarlijks op de vierde donderdag van oktober de Minister van Economische Zaken en Klimaat een klimaatnota aan de beide kamers der Staten-Generaal stuurt. Het eerste klimaatplan wordt eind 2019 vastgesteld. Er is dus de derde donderdag van oktober 2019 nog geen klimaatplan, althans geen voortgang, om op te reflecteren in de klimaatnota. De eerste klimaatnota wordt daarom uitgebracht in 2020.
Kamerstukken
- TK 2015/16, 34 534, nr. 1
- TK 2015/16, 34 534, nr. 2
- TK 2015/16, 34 534, nr. 3
- TK 2016/17, 34 534, nr. 4
- TK 2016/17, 34 534, nr. 5
- TK 2016/17, 34 534, nr. 6
- TK 2016/17, 34 534, nr. 7
- TK 2017/18, 34 534, nr. 8
- TK 2017/18, 34 534, nr. 9
- TK 2017/18, 34 534, nr. 10
- TK 2018/19, 34 534, nr. 12
- TK 2018/19, 34 534, nr. 13
- TK 2018/19, 34 534, nr. 36
- TK 2018/19, 34 534, nr. 37
- EK 2018/19, 34 534, nr. A
- EK 2018/19, 34 534, nr. B
- EK 2018/19, 34 534, nr. C
- EK 2018/19, 34 534, nr. D
- EK 2018/19, 34 534, nr. F
- EK 2018/19, 34 534, nr. G