Wet van 12-02-2020, Stb. 2020, 172

Wet tot aanvulling en wijziging van de Omgevingswet, intrekking van enkele wetten over de fysieke leefomgeving, wijziging van andere wetten en regeling van overgangsrecht voor de invoering van de Omgevingswet (Invoeringswet Omgevingswet)

—Deze invoeringswet heeft twee doelen. Ten eerste het aanvullen van de Omgevingswet op zaken die bij het opstellen daarvan nog niet ingevuld konden worden of wijzigingen die bij nader inzien nodig zijn om tot een beter stelsel te komen. Ten tweede het regelen van een evenwichtige overgang van de nu geldende wetgeving naar het nieuwe stelsel van de Omgevingswet.

De Invoeringswet Omgevingswet bestaat uit de volgende onderdelen:

  • een deel vult de Omgevingswet aan;
  • een deel wijzigt de Omgevingswet;
  • een deel wijzigt andere wetten of trekt deze in;
  • een deel regelt het overgangsrecht.

Aanvullingen van de Omgevingswet

De met deze invoeringswet toegevoegde nieuwe onderwerpen konden bij het maken van de Omgevingswet niet worden opgenomen omdat er nog wijzigingen in gerelateerde wetten plaatsvonden of in Europese regelgeving. De volgende onderdelen worden onder andere toegevoegd aan de Omgevingswet:

  • een nieuw systeem voor nadeelcompensatie en schadeafhandeling bij gedoogplichten;
  • regels voor handhaving en uitvoering, in het bijzonder de bestuurlijke boete (bestuursrechtelijke handhaving) en overheveling naar de Omgevingswet van onderdelen uit de Wet tot wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Vergunningverlening, toezicht en handhaving);
  • het Digitaal Stelsel Omgevingswet: de doelen, de onderdelen van het digitaal stelsel en de verdeling van verantwoordelijkheden en eisen aan de kwaliteit en het beschikbaar stellen van gegevens;
  • de implementatie van de herziene NEC-richtlijn;
  • een vangnet voor het strafbaar stellen van activiteiten met aanzienlijke nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving;
  • regels rondom heffingen;
  • regels voor een redelijke gebruiksvergoeding bij een gedoogplicht;
  • een grondslag voor burgerparticipatie, waardoor gemeenten burgerparticipatie daadwerkelijk kunnen meewegen in het vergunningsverleningsproces.

Aanpassingen van de Omgevingswet

Wijzigingen in Europese regels, moties van en toezeggingen aan Tweede en Eerste Kamer en voortschrijdend inzicht naar aanleiding van de uitwerking van de wet in de algemene maatregelen van bestuur, hebben geleid tot aanpassingen op onder andere de onderstaande punten:

  • vervangen van de term ‘afwijkactiviteit’ door de term ‘buitenplanse omgevingsplanactiviteit’ om zo alle vergunningplichtige activiteiten die verband houden met het omgevingsplan met samenhangende termen aan te duiden;
  • inbouwen van het voorbereidingsbesluit in het omgevingsplan;
  • splitsen van de vergunning voor de bouwactiviteit in een technische en een ruimtelijke toestemming;
  • aanpassen van de regelingen rond milieueffectrapportage naar aanleiding van de wijziging van de m.e.r.-richtlijn;
  • implementeren van artikel 4, lid 3, van de richtlijn industriële emissies waarmee meervoudig vergunninghouderschap mogelijk wordt gemaakt;
  • introduceren van de mogelijkheid om op verzoek van of met instemming van de aanvrager de uitgebreide voorbereidingsprocedure voor een omgevingsvergunning te volgen in plaats van de reguliere voorbereidingsprocedure;
  • verduidelijken van de grondslag om te bepalen wat de reikwijdte van het omgevingsplan is;
  • aanpassen van de redactie van artikel 4.2 zodat verduidelijkt wordt dat het omgevingsplan voor het hele grondgebied van de gemeente in ieder geval de regels bevat die nodig zijn met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties;
  • schrappen van de brandveilige gebruiksactiviteit;
  • opnemen van de omgevingsvergunning beperkte milieutoets om de mogelijkheid te hebben een milieubelastende activiteit alleen te beoordelen vanwege de m.e.r.-plicht;
  • nader uitwerken van de mogelijkheden voor kostenverhaal tussen overheden;
  • bieden van de mogelijkheid tot het verplicht stellen van eisen aan financiële zekerheid bij het verlenen van een omgevingsvergunning;
  • vastleggen van de uitgangspunten onder de waterveiligheidsnormen voor primaire waterkeringen vast in de Omgevingswet;
  • toevoeging van het verdrag van Florence (Europees Landschapsverdrag) aan de Omgevingswet;
  • aanpassingen op wetstechnisch gebied.
  • toevoeging van een verzwaard adviesrecht voor de gemeenteraad toegevoegd als het gaat om de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevings­activiteit.

Wijzigingen of intrekken andere wetten

De invoeringswet trekt een aantal wetten in en voert wijzigingen door in een hele reeks andere wetten. Deze wijzigingen zijn bijvoorbeeld noodzakelijk omdat daarin verwezen wordt naar een bestaande wet die in zijn geheel of voor een groot deel opgaat in de Omgevingswet, of naar in die wet opgenomen instrumentarium.

Overgangsrecht

De regels voor het overgangsrecht zijn bedoeld om het nieuwe stelsel van het omgevingsrecht snel in te voeren met behoud van rechtszekerheid en met oog voor de uitvoerbaarheid. Het regelt de rechtsgeldigheid van besluiten die onder het oude recht zijn genomen.

Ook regelt het dat procedures die onder het oude recht zijn gestart, nog worden afgehandeld nadat de Omgevingswet in werking is getreden. De invoeringswet voorziet in regels voor de overgangsfase die ingaat bij inwerkingtreding van de Omgevingswet. Verder vult hij grondslagen aan om in de uitvoeringsregelgeving ook overgangs­rechtelijke voorzieningen te kunnen treffen.

Inwerkingtreding

Besluit van 10-07-2023, Stb. 2023, 267

Besluit tot vaststelling van een aantal tijdstippen waarvan in de Omgevingswet en daarmee verband houdende wet- en regelgeving is aangegeven dat deze bij koninklijk besluit worden bepaald en tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.8, onderdeel B, van de Invoeringswet Omgevingswet (Stb. 2020, 172)

—Het besluit stelt enkele tijdstippen vast waarvan in de Omgevingswet of andere daarmee samenhangende wetten of algemene maatregelen van bestuur is aangekondigd dat deze bij koninklijk besluit worden bepaald. Dit gebeurt overeenkomstig de daarover gemaakte bestuurlijke afspraken. Vastgelegd is dat gemeenten uiterlijk op 1 januari 2027 een gemeentelijke omgevingsvisie en uiterlijk op 1 januari 2032 een omgevingsplan als bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet moeten hebben. Tot die datum hoeven de regels die in het tijdelijke deel van het omgevingsplan zijn gesteld niet gericht te zijn op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en hoeft het omgevingsplan niet in overeenstemming te zijn gebracht met omgevingsvergunningen voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. Waterschappen moeten uiterlijk op 1 januari 2026 beschikken over een waterschapsverordening als bedoeld in artikel 2.5 van de Omgevingswet. Artikel 2.8, onderdeel B, van de Invoeringswet Omgevingswet treedt in werking met ingang van 1 januari 2032. Dat onderdeel is van inwerkingtreding op 1 januari 2024 uitgezonderd in het koninklijk besluit van 5 april 2023 (Stb. 2023, 113).

Kamerstukken