Rijkswet van 05-03-2016, Stb. 2016, 121 en inwerkingtredingsbesluit van 22-03-2016, Stb. 2016, 122

Rijkswet tot wijziging van de rijkswet op het Nederlanderschap ter verruiming van de mogelijkheden voor het ontnemen van het Nederlanderschap bij terroristische misdrijven

—Deze rijkswet bevat een uitbreiding van de mogelijkheid tot ontneming van het Nederlanderschap in gevallen waarin sprake is van hulp bij het plegen van terroristische activiteiten of bij de voorbereiding van dergelijke activiteiten. Intrekking van het Nederlanderschap kan plaatsvinden wanneer de persoon handelingen verricht die de essentiële belangen van het Koninkrijk of een van de landen van het Koninkrijk ernstig schaden. Deze handelingen tegen de essentiële belangen van de staat zijn geconcretiseerd in een lijst van misdrijven opgenomen in artikel 14, tweede lid, van de rijkswet op het Nederlanderschap.

De regering heeft thans aanleiding gezien om de mogelijkheden voor intrekking van het Nederlanderschap uit te breiden. Op 1 april 2010 is artikel 134a van het Wetboek van Strafrecht in Nederland in werking getreden. Artikel 134a van het Wetboek van Strafrecht luidt: ‘Hij die zich of een ander opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaft of tracht te verschaffen tot het plegen van een terroristisch misdrijf dan wel een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf, dan wel zich kennis of vaardigheden daartoe verwerft of een ander bijbrengt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie.’ Een veroordeling op grond van dit artikel is op dit moment nog geen grond voor intrekking van het Nederlanderschap. Het misdrijf waarop artikel 134a Sr het oog heeft is van dezelfde orde als het misdrijf van het – zonder toestemming – werven voor vreemde krijgsdienst of gewapende strijd dat thans reeds grond is voor ontneming van het Nederlanderschap. Ook de strafmaat (8 jaar) komt overeen met de strafmaat in artikel 14, tweede lid, onderdeel a, van de rijkswet op het Nederlanderschap. In de strafmaat komt de ernst van de schending van de essentiële belangen van de staat mede tot uitdrukking. Met het uitbreiden van de intrekkingsgrond wil de regering tot uitdrukking brengen dat het Nederlanderschap niet op enigerlei wijze faciliterend mag zijn om in den vreemde terroristische misdrijven te plegen of om personen voor te bereiden op het plegen van terroristische misdrijven. Hierom wordt artikel 14, tweede lid, onderdeel b, van de rijkswet op het Nederlanderschap op dit punt uitgebreid. De uitbreiding van artikel 14, tweede lid, onderdeel b, van de rijkswet op het Nederlanderschap met artikel 134a van het Wetboek van Strafrecht kan relevant zijn voor zowel de uitreizende Syriëgangers als voor degenen die in Nederland jongeren opleiden tot het plegen van een terroristisch misdrijf. De intrekking van het Nederlanderschap kan na een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling op grond van artikel 134a van het Wetboek van Strafrecht plaatsvinden. Verlies of intrekking van het Nederlanderschap kan op grond van Nederlandse wetgeving alleen plaatsvinden indien dit niet tot gevolg heeft dat betrokkene staatloos wordt. Dit blijft ook bij de uitbreiding van de mogelijkheden voor intrekking van het Nederlanderschap het uitgangspunt en is blijkens de memorie van toelichting gewaarborgd in artikel 14, zesde lid, van de rijkswet op het Nederlanderschap voor wat betreft de intrekking van het Nederlanderschap. In de parlementaire behandeling riep dit de vraag op of het onderscheid dat hiermee gemaakt wordt tussen daders met uitsluitend de Nederlandse nationaliteit en daders met daarnaast nog een andere nationaliteit wel gerechtvaardigd en geoorloofd is, en of dit geen discriminatie oplevert. Volgens de regering is het onderscheid dat hiermee gemaakt wordt echter gerechtvaardigd en noodzakelijk.

Inwerkingtreding m.i.v. 31-03-2016.


Kamerstukken

R2036