Wet van 10-11-2011, Stb. 2011, 530

Wet tot wijziging van de Wet van 2 mei 1990 tot uitvoering van het op 20 mei 1980 te Luxemburg tot stand gekomen Europese verdrag betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake het gezag over kinderen en betreffende het herstel van het gezag over kinderen, uitvoering van het op 25 oktober 1980 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen alsmede algemene bepalingen met betrekking tot verzoeken tot teruggeleiding van ontvoerde kinderen over de Nederlandse grens en de uitvoering daarvan en van de Uitvoeringswet internationale kinderbescherming in verband met afschaffing van de procesvertegenwoordigende bevoegdheid van de centrale autoriteit in zaken van internationale kinderontvoering en kinderbescherming, alsmede, in teruggeleidingszaken, de concentratie van rechtspraak, introductie van de bevoegdheid van de rechter om te beslissen aan het hoger beroep in teruggeleidingszaken schorsende werking te verlenen, en beperking van het beroep in cassatie

—De procesvertegenwoordigende bevoegdheid van de Centrale autoriteit in zaken van internationale kinderontvoering wordt afgeschaft. De Nederlandse Staat zal niet langer procederen tegen Nederlandse burgers als er sprake is van internationale kinderontvoering. In de huidige situatie treedt de Centrale autoriteit (het onderdeel van het ministerie van Justitie dat verantwoordelijk is voor de uitvoering van het Haags Kinderontvoeringsverdrag (1980) op als procesvertegenwoordiger namens de buitenlandse partner wanneer een kind door de Nederlandse partner naar Nederland is ontvoerd. In de nieuwe situatie zal de Centrale autoriteit de buitenlandse partner doorverwijzen naar een advocaat, zodat deze het geschil aan de rechter kan voorleggen. Met de wet wordt tegemoetgekomen aan de bezwaren van Nederlandse ouders die betrokken waren in teruggeleidingszaken. Hun kritiek richt zich op het feit dat de Centrale autoriteit niet alleen een procesvertegenwoordigende taak heeft, maar ook de verplichting heeft om alle passende maatregelen te nemen om te verzekeren dat het kind vrijwillig wordt teruggegeven of een schikking in der minne wordt bereikt. Dit kan leiden tot verwarring en wantrouwen bij de ouder die het kind (ongeoorloofd) heeft overgebracht of achterhoudt. Daarnaast is het bezwaar geuit dat het feit dat de Centrale autoriteit de verzoekende ouder in rechte vertegenwoordigt, in strijd kan komen met de gelijkwaardigheid van procespartijen. Met deze wet zal de uitvoeringspraktijk in Nederland voortaan overeenkomen met de situatie in andere landen die partij zijn bij het Haags Kinderontvoeringsverdrag.
Andere elementen in de wet zijn de concentratie van rechtspraak in teruggeleidingszaken, het beperken van de mogelijkheid tot het instellen van cassatieberoep tegen teruggeleidingsbeslissingen tot cassatie in het belang der wet en de automatische schorsing van de tenuitvoerlegging van de beslissing van de rechtbank tot teruggeleiding door het instellen van hoger beroep. Met de concentratie van kinderontvoeringszaken bij de rechtbank ’s-Gravenhage en het gerechtshof ’s-Gravenhage wordt opbouw van expertise en bundeling van kennis en contacten beoogd. De beperking van het cassatieberoep is erop gericht de teruggeleidingsprocedure te bespoedigen zodat de vóór de kinderontvoering bestaande situatie zo snel mogelijk wordt hersteld. Dat het hoger beroep de tenuitvoerlegging van de beslissing tot teruggeleiding automatisch schorst, is het gevolg van het amendement Van der Steur; eerder was in het wetsvoorstel opgenomen dat de rechter de bevoegdheid kreeg om deze schorsende werking toe te kennen.

Inwerkingtreding 1-1-2012.
 

Kamerstukken