Wet van 07-06-2017, Stb. 2017, 246

Wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enkele andere wetten met het oog op het moderniseren van de regeling van internationale samenwerking in strafzaken (herziening regeling internationale samenwerking in strafzaken)

—Bij de modernisering van het Wetboek van Strafvordering wordt gewerkt in tranches. Deze wet maakt deel uit van de eerste tranche, die in de loop van 2016 in procedure werd gebracht. Deze wet voorziet met name in een nieuwe regeling van de kleine rechtshulp in strafzaken, die wordt neergelegd in nieuw Boek 5 van het Wetboek van strafvordering (Sv). Daarnaast wordt de bestaande regeling van overdracht en overname van strafvervolging in het nieuwe vijfde boek Sv opgenomen, evenals een aantal EU-instrumenten.

De regeling van kleine rechtshulp in strafzaken, opgenomen in Titel X van Boek 4, is in meerdere opzichten aan herziening toe. De regeling is op onderdelen onduidelijk en is in de toepassing omslachtig. Daarbij wordt de gelegenheid benut om de regeling voor internationale rechtshulp te moderniseren, in de zin van verbeteren, vereenvoudigen en voorzien van afdoende waarborgen voor een evenwichtige toepassing. Een aantal nieuwe ontwikkelingen en instrumenten op het terrein van de internationale rechtshulp in strafzaken moet een plaats krijgen in de nieuwe regeling. Verder is een herpositionering nodig van de verschillende instrumenten van internationale samenwerking opgenomen in het wetboek. Onder andere als gevolg van een uit de hand gelopen nummering is het overzicht deels verloren.

De opzet van het nieuwe boek is zo dat het aanvangt met een algemene regeling van de kleine rechtshulp en dat het de EU-instrumenten als een uitzondering daarop, in het vervolg van Boek 5 positioneert. Onder de EU-instrumenten neemt de nieuwe Richtlijn Europees onderzoeksbevel de meest prominente plaats in.

Hoofdlijnen van de wet betreffen het goeddeels schrappen van de verlofprocedure, de verruiming van de mogelijkheden tot videoverhoor en het loslaten van het Verdragsvereiste voor toepassing van bijzondere opsporingsbevoegdheden en dwangmiddelen.

De verlofprocedure houdt in dat verlof van de rechtbank nodig is voor overdracht aan de verzoekende staat van stukken die de rechter-commissaris of officier van justitie ter uitvoering van een rechtshulpverzoek heeft gevorderd of in beslag heeft genomen. Op de verlofprocedure is veel kritiek, onder meer omdat deze vaak veel tijd in beslag neemt. Met deze wet is deze procedure nu in veel gevallen uitgesloten. De wet voorziet thans in een verlofprocedure voor de overdracht van ter uitvoering van een verzoek om rechtshulp inbeslaggenomen voorwerpen, alsmede voor de overdracht van bewijsmateriaal voor zover vergaard met ingrijpende opsporingsbevoegdheden (waarvoor een machtiging van de rechter-commissaris vereist was). In overige gevallen én indien de bevoegdheden niet heimelijk zijn toegepast blijft de verlofprocedure achterwege. Ter compensatie van het wegvallen van de verlofprocedure in dergelijke gevallen bevat de wet een uitgebreidere beklagregeling. In die regeling is uitgangspunt dat de betrokkene (degene tegen wie de bevoegdheid van inbeslagneming of vorderen van gegevens wordt ingezet) – anders dan in het geval van een Nederlands strafrechtelijk onderzoek – wordt geattendeerd op de mogelijkheid om een rechtsmiddel in te stellen (notificatieplicht).

Wat betreft het videoverhoor is in internationaal verband duidelijk een ontwikkeling waarneembaar waar het gaat om de toepassing van videoconferentie voor doeleinden van strafrechtelijke samenwerking. Die ontwikkeling wordt met deze wet gevolgd. De mogelijkheden tot inzet van videoconferentie voor het horen van getuigen en deskundigen worden in de nieuwe wettelijke regeling verruimd doordat het verdragsvereiste wordt losgelaten. De toepassing van videoconferentie voor het verhoor van een verdachte zonder verdragsgrondslag is eveneens mogelijk; zij het alleen in het kader van de opsporing en vervolging van strafbare feiten.

Als centraal criterium voor de toepassing van de strafvorderlijke bevoegdheden is opgenomen dat Nederland opsporingsbevoegdheden toepast ter uitvoering van een daartoe strekkend rechtshulpverzoek, voor zover deze eveneens zouden kunnen worden toegepast in een Nederlands strafrechtelijk onderzoek naar dezelfde feiten. De keuze voor het nieuwe criterium voor toepassing van bevoegdheden is in lijn met de wens om ook – op ad hoc basis – volledige uitvoering te kunnen geven aan verdragloze verzoeken. Rechtshulpverzoeken die de inzet verlangen van dwangmiddelen en opsporingsbevoegdheden die op grond van het Wetboek van Strafvordering enkel kunnen worden toegepast door of na machtiging van de rechter-commissaris, kunnen alleen worden uitgevoerd indien zij afkomstig zijn van rechterlijke autoriteiten van een vreemde staat.


Inwerkingtreding

Inwerkingtredingsbesluit van 07-12-2017, Stb. 2017, 492

Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 7 juni 2017 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enkele andere wetten met het oog op het moderniseren van de regeling van internationale samenwerking in strafzaken (herziening regeling internationale samenwerking in strafzaken) (Stb. 2017, 246)

De wet treedt in werking met ingang van 01-07-2018.


Besluit van 19-06-2018, Stb. 2018, 199

Besluit tot wijziging van het Besluit van 7 december 2017 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 7 juni 2017 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enkele andere wetten met het oog op het moderniseren van de regeling van internationale samenwerking in strafzaken (herziening regeling internationale samenwerking in strafzaken) (Stb. 2017, 246) (Stb. 2017, 492)

Dit besluit regelt een uitzondering op de inwerkingtreding op 1 juli 2018 van de Wet herziening regeling internationale samenwerking in strafzaken. Zulks is nodig omdat de wet herziening regeling internationale samenwerking in strafzaken ook de nummering van een aantal bestaande bepalingen met betrekking tot het Europees beschermingsbevel wijzigt. Deze vernummering is echter reeds geschied bij inwerkingtreding van de Wet implementatie richtlijn Europees onderzoeksbevel (Stb. 2017, 231).


Kamerstukken