Rijkswet van 21-04-2017, Stb. 2017, 210

Rijkswet tot wijziging van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen in verband met het laten vervallen van de mogelijkheid van stilzwijgende goedkeuring van verdragen met een ieder verbindende bepalingen

—Deze wet strekt tot aanpassing van de procedure voor de goedkeuring en bekendmaking van verdragen en heeft tot doel de democratische legitimatie bij het sluiten, wijzigen en opzeggen van verdragen te vergroten. De bestaande werkwijze van de Staten-Generaal laat toe dat verdragen met een ieder verbindende bepalingen door de Staten-Generaal stilzwijgend kunnen worden goedgekeurd. Als de Staten-Generaal zich altijd uitdrukkelijk uitspreken over dergelijke verdragen, heeft de rechter meer houvast in de interpretatie ervan.

De mogelijkheid van de stilzwijgende goedkeuringsprocedure werd ingevoerd bij de grondwetsherziening van 1953. Bij de algehele grondwetsherziening van 1983 is besloten slechts de basis van de goedkeuringsprocedure in de Grondwet te laten en voor de rest de goedkeuringsprocedure bij rijkswet te regelen. In 1994 trad derhalve de rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen (hierna: de Rgbv) in werking. De regering onderstreepte in de memorie van toelichting bij de Rgbv dat het uitgangspunt van de goedkeuringsprocedure onveranderd was gebleven. De bij koninklijk besluit op 3 juli 2009 ingestelde staatscommissie Grondwet meende dat de rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen een te grote uitzondering mogelijk maakt op het uitgangspunt van democratische legitimatie van belangrijke verdragen, door toe te staan dat verdragen die een ieder verbindende bepalingen bevatten, of die bevoegdheden aan internationale organisaties opdragen die burgers rechtstreeks binden, bindend worden zonder parlementaire goedkeuring en gaf in overweging de rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen in deze zin aan te passen, zodat de democratische legitimatie van een ieder verbindende bepalingen is gewaarborgd.

Mede gelet op het rapport van de staatscommissie Grondwet, de terughoudende reactie van het kabinet daarop, de bijdragen van diverse academici en de jurisprudentie zag initiatiefnemer Taverne aanleiding om een wetsvoorstel in te dienen, dat nu is aangenomen en tot onderhavige wet is verheven. De wet wijzigt de artikelen 6 en 7 van de Rgbv in die zin dat de goedkeuring uitdrukkelijk moet worden verleend indien een verdrag bepalingen bevat die naar hun inhoud een ieder kunnen verbinden als bedoeld in artikel 93 van de Grondwet. Deze wijziging heeft tot gevolg dat het niet meer mogelijk is om verdragen met een ieder verbindende bepalingen in werking te laten treden zonder uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal. Bij ieder verdrag dat ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de Staten-Generaal, wordt aangegeven of het verdrag naar het oordeel van de regering bepalingen bevat die naar hun inhoud een ieder kunnen verbinden als bedoeld in artikel 93 van de Grondwet en zo ja, welke bepalingen het betreft. Als er van de zijde van de regering twijfel bestaat over de vraag of er bepalingen in het verdrag staan die mogelijk een ieder kunnen verbinden, dient het verdrag te worden onderworpen aan de uitdrukkelijke goedkeuringsprocedure, tenzij er zwaarwegende redenen zijn om dit achterwege te laten. Indien de regering van oordeel is dat een verdrag géén een ieder verbindende verdragsbepalingen bevat, kan ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een van de Kamers, op grond van het eerste lid van artikel 5 van de Rgbv de wens te kennen geven dat het verdrag alsnog aan de uitdrukkelijke goedkeuring wordt onderworpen.

De rechter kan er in beginsel van uit gaan dat een verdrag geen bepalingen bevat die naar hun inhoud een ieder kunnen verbinden indien een verdrag stilzwijgend is goedgekeurd. De wet beoogt echter niet de rechter te binden aan het oordeel van de wetgever. Gevolg is wel dat de rechter slechts de een ieder verbindendheid van een stilzwijgend goedgekeurde verdragsbepaling zal vaststellen indien daar zwaarwegende argumenten aan ten grondslag liggen. Tevens zal de rechter deze vaststelling uitdrukkelijk en grondig dienen te motiveren, omdat de wetgever tot het oordeel is gekomen dat het verdrag geen een ieder verbindende bepalingen bevat. Op grond van artikel 94 van de Grondwet is het vervolgens mogelijk dat de rechter geldende wettelijke voorschriften buiten toepassing laat wegens onverenigbaarheid met een ieder verbindende verdragsbepalingen.


Inwerkingtreding

Inwerkingtredingsbesluit van 06-06-2017, Stb. 2017, 281

Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Rijkswet van 21 april 2017, houdende wijziging van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen in verband met het informeren van de Staten-Generaal over een ieder verbindende bepalingen van verdragen (Stb. 2017, 210)

De wet treedt in werking met ingang van 01-07-2017.


Kamerstukken

R2048