Rijkswet van 20-05-2015, Stb. 2015, 228

Rijkswet houdende goedkeuring van het op 24 juni 2013 te Straatsburg tot stand gekomen Protocol nr. 15 tot wijziging van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (Trb. 2013, 130)

Het Protocol brengt een aantal wijzigingen van procedurele aard aan in het EVRM. Deze wijzigingen zijn bedoeld om de autoriteit van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens te garanderen, de effectiviteit van zijn uitspraken te vergroten en de klachtprocedure verder te stroomlijnen. De voornaamste maatregelen  opgenomen in Protocol nr. 15 zijn:

  • Margin of appreciation en het beginsel van subsidiariteit
    De doctrine van de margin of appreciation en het beginsel van subsidiariteit worden vastgelegd in de preambule van het EVRM. Uit de jurisprudentie van het EHRM blijkt dat Verdragsstaten in de wijze waarop zij het verdrag toepassen een margin of appreciation toekomt, afhankelijk van de omstandigheden van het geval en de rechten en vrijheden die in geding zijn. Het verdragssysteem heeft daarmee een subsidiaire rol bij het waarborgen van mensenrechten op nationaal niveau omdat nationale autoriteiten in beginsel beter in staat zijn lokale omstandigheden te beoordelen dan een internationaal hof. De rol van het Hof is er op gericht te beoordelen of de beslissingen van nationale autoriteiten verenigbaar zijn met het verdrag, rekening houdend met de margin of appreciation van verdragsstaten.
  • Leeftijdsgrens voor rechters
    De maximale leeftijdsgrens van zeventig jaar voor het functioneren als rechter in het Hof wordt losgelaten. In plaats daarvan wordt bij aanvang van de procedure tot verkiezing van een nieuwe rechter een datum aangewezen waarop kandidaten voor de functie van rechter de leeftijd van vijfenzestig jaar niet mogen hebben bereikt. Hiermee wordt beoogd te garanderen dat alle rechters de volledige termijn van negen jaar kunnen uitdienen en dus te voorkomen dat ervaren rechters tussentijds moeten opstappen.
  • Verwijzing naar de Grote Kamer
    De bevoegdheid van de Kamer van het Hof om afstand te doen van rechtsmacht ten gunste van de Grote Kamer wordt gewijzigd in die zin, dat partijen niet langer het recht hebben daartegen bezwaar te maken. Deze wijziging moet de centrale rol die de Grote Kamer van het Hof speelt bij het realiseren van consistentie in de jurisprudentie van het Hof verder versterken. De rechtsgang naar de Grote Kamer zou niet gehinderd mogen worden door het aantekenen van bezwaar, gezien het belang van het verzekeren van de consistentie van de jurisprudentie van het Hof.
  • Ontvankelijkheidsdrempel ‘indienen verzoekschrift binnen vier maanden’
    Art. 35 EVRM specificeert een aantal ontvankelijkheidsvoorwaarden. In het eerste lid staat vermeld: ‘Het Hof kan een zaak pas in behandeling nemen [...] binnen een termijn van zes maanden na de datum van de definitieve nationale beslissing’. Op suggestie van het Hof is besloten deze termijn te verkorten naar vier maanden. Dat is in dit Protocol uitgewerkt, nu gezien de huidige snellere communicatietechnologie een dergelijke termijn geschikter werd geacht.
  • Ontvankelijkheidsdrempel ‘geen wezenlijk nadeel’
    De met Protocol nr. 14 geïntroduceerde ontvankelijkheidsdrempel inzake het als klager ‘geen wezenlijk nadeel’ hebben ondervonden van de beweerde schending van het Verdrag wordt gewijzigd. Met deze nieuwe ontvankelijkheidsdrempel kan het Hof klachten waarbij de klager een gering nadeel heeft geleden, buiten behandeling laten. Bij de invoering van Protocol nr. 14 was bepaald dat de toepassing van de bepaling onderhevig was aan twee uitzonderingen. Ten eerste kunnen geen klachten buiten toepassing worden gelaten indien de eerbiediging van de mensenrechten noopt tot onderzoek van het verzoekschrift en de gegrondheid ervan. Daarnaast kunnen op deze grond geen zaken worden afgewezen die niet naar behoren zijn behandeld door een nationaal gerecht. Laatstgenoemde uitzondering wordt door Protocol nr. 15 verwijderd.

Inwerkingtreding m.i.v. 20-06-2015.


Kamerstukken

R2026