Besluit van 28-01-2014, Stb. 2014, 50

Besluit houdende wijziging van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren in verband met het regelen van functioneringsgesprekken voor voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren

—Het met dit Besluit ingevoerde nieuwe artikel 37b van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Brra) bepaalt dat regelmatig een functioneringsgesprek wordt gehouden. Onder ‘regelmatig’ wordt hier verstaan ten minste eenmaal per jaar. Het gesprek vindt in elk geval plaats wanneer de functionele autoriteit dit wenselijk acht of de voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaar hierom verzoekt. Van het gesprek wordt een verslag opgemaakt. De rechterlijk ambtenaar wordt vervolgens in de gelegenheid gesteld omtrent het verslag een zienswijze te geven. Voor de volledigheid wordt erop gewezen dat het nieuwe artikel 37b, net als het oude artikel, ziet op alle voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren (artikel 2, eerste lid, Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren) en ingevolge het Besluit rechtspositie leden met rechtspraak belast en gerechtsauditeurs CRvB en CBb op de leden met rechtspraak belast van de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Het vastleggen in het Brra dient te worden gezien in de verhouding tussen de bevoegdheden van het bestuur en de onafhankelijkheid van de individuele rechter. Artikel 116, vierde lid, van de Grondwet bepaalt dat de wet het toezicht regelt door leden van de rechterlijke macht met rechtspraak belast uit te oefenen op de ambtsvervulling door zodanige leden en door personen niet behorend tot de rechterlijke macht die deelnemen aan rechtspraak. Net als bij het evaluatiegesprek, geldt dat de bevoegdheid tot het houden van een functioneringsgesprek berust bij het bestuur van het gerecht met uitzondering van het niet-rechterlijk lid van dit bestuur. Bij het functioneringsgesprek is het van belang dat de onafhankelijke positie van de voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaar gewaarborgd is en blijft. De onafhankelijke positie gaat evenwel niet zo ver dat individuele rechters binnen de rechterlijke macht niet een zekere verantwoording dienen af te leggen. De grens ligt daar waar het de procesrechtelijke behandeling van, de inhoudelijke beoordeling van alsmede de beslissing in een concrete zaak of in categorieën van zaken betreft. Het bestuur mag bij de uitvoering van de taken hierin niet treden (zie artikel 23, tweede lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

Inwerkingtreding 1 juli 2014.