Wet van 23-03-2016, Stb. 2016, 130
Wet tot wijziging van de Gemeentewet in verband met de verruiming van de bevoegdheid van de burgemeester tot de inzet van cameratoezicht
—In 2005 is in artikel 151c van de Gemeentewet een wettelijke grondslag voor cameratoezicht in de publieke ruimte gecreëerd. Het wettelijk regime is na vijf jaar geëvalueerd. In 2011 is een eindrapport van de evaluatie verschenen. De huidige regeling in de Gemeentewet voorziet in vast cameratoezicht, hetgeen erop neer komt dat camera’s nagelvast en doorgaans voor lange duur op een specifieke plek worden aangebracht. Gebleken is echter dat gemeenten behoefte hebben aan een meer flexibele inzet van cameratoezicht in de publieke ruimte. Deze wet schrapt het vereiste van vast cameratoezicht uit artikel 151c van de Gemeentewet. Hierdoor krijgt de burgemeester de noodzakelijke handvatten om cameratoezicht flexibeler, doelmatiger en effectiever, in te zetten in de publieke ruimte. De flexibilisering van het cameratoezicht heeft naar verwachting nut in situaties waarin sprake is van tijdelijke en zich verplaatsende overlast. Indien op een bepaalde plaats in het vooraf aangewezen gebied niet langer toezicht nodig is, maar op een andere plaats binnen dat gebied wel, dan kan de camera eenvoudig en snel worden verplaatst. Het is aan gemeenten zelf om te bepalen van welke vorm van cameratoezicht – vast of mobiel – gebruik wordt gemaakt in een specifieke situatie. Het exclusieve karakter van de regeling wordt gehandhaafd. Uitsluitend in de gevallen omschreven in artikel 151c kan de burgemeester overgaan tot de inzet van cameratoezicht in het kader van het toezicht ter handhaving van de openbare orde. De wet laat de inzet van camera’s in andere gevallen, zoals in het kader van de politietaak of op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens ter bescherming van particuliere eigendommen, onverlet.
Het doel waarvoor gebruik gemaakt kan worden van cameratoezicht wordt evenmin gewijzigd. Cameratoezicht kan worden ingezet indien dit noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de openbare orde ten behoeve van het toezicht in de publieke ruimte.
Anders dan de huidige regeling, vereist de wet geen specifiek plaatsingsbesluit waarin de plaatsing van iedere afzonderlijke camera wordt vastgelegd. In de plaats daarvan komt een gebiedsaanwijzing waarin wordt bepaald binnen welk gebied de flexibele camera’s geplaatst en verplaatst mogen worden. Binnen het aangewezen gebied kan de burgemeester camera’s verplaatsen, zonder nadere besluiten in de zin van de Awb te hoeven nemen. De wet schrijft voor dat de burgemeester de gebiedsaanwijzing intrekt zodra het cameratoezicht niet langer noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de openbare orde.
Ter beheersing van privacyrisico’s wordt een wettelijke bepaling toegevoegd die de burgemeester verplicht om een gebiedsaanwijzing in te trekken zodra de noodzakelijkheid aan het cameratoezicht in dat gebied is ontvallen. Daarnaast wordt in verband met privacyrisico’s een bepaling toegevoegd die de burgemeester verplicht om het cameratoezicht in te trekken zodra de inzet van camera’s niet langer noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de openbare orde. De gemeenteraad kan hier ook een belangrijke rol spelen. In de verordening waarin de burgemeester de bevoegdheid wordt toegekend om cameratoezicht in te zetten kan de raad voorschriften opnemen, zoals een maximering van het aantal camera’s binnen een bepaald gebied en een mededelingsplicht aan de raad indien camera’s worden verplaatst binnen het gebied.
Inwerkingtreding
Inwerkingtredingsbesluit van 24-06-2016, Stb. 216, 246
Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 23 maart 2016 tot wijziging van de Gemeentewet in verband met de verruiming van de bevoegdheid van de burgemeester tot de inzet van cameratoezicht (Stb. 2016, 130)
—De wet treedt in werking m.i.v. 01-07-2016.
Kamerstukken
- TK 2012/13, 33 582, nr. 1
- TK 2012/13, 33 582, nr. 2
- TK 2012/13, 33 582, nr. 3
- TK 2012/13, 33 582, nr. 4
- TK 2012/13, 33 582, nr. 5
- TK 2012/13, 33 582, nr. 6
- EK 2013/14, 33 582, nr. A
- EK 2014/15, 33 582, nr. B
- EK 2014/15, 33 582, nr. C
- EK 2014/15, 33 582, nr. D
- EK 2014/15, 33 582, nr. E
- EK 2014/15, 33 582, nr. F
- EK 2015/16, 33 582, nr. G