Besluit van 13-06-2017, Stb. 2017, 263

Besluit houdende wijziging van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken

—Dit besluit heeft tot doel het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken op een aantal punten te wijzigen. De eerste wijziging behelst de verbetering van de informatiepositie van de DNA-deskundigen die werkzaam zijn bij andere laboratoria dan het laboratorium van het Nederlands Forensisch Instituut. Deze wijziging is een uitwerking van de motie Van der Steur c.s.1 die de Tweede Kamer op 19 april 2011 heeft aangenomen. Uit die motie blijkt dat de Tweede Kamer er voorstander van is dat de deskundigen van particuliere laboratoria indien zij een opdracht van de (hulp)officier van justitie of de rechter-commissaris tot het verrichten van DNA-onderzoek uitvoeren, dezelfde toegang tot de DNA-databank hebben als de deskundigen die werkzaam zijn bij het NFI. De aanpassing van artikel 15, tweede lid, van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken voorziet daarin. Het belangrijkste voordeel daarvan is dat iedere deskundige eigenstandig de conclusies uit een verricht DNA-onderzoek kan trekken en daarvan in zijn onderzoeksrapport ten behoeve van de (hulp)officier van justitie of de rechter-commissaris melding kan doen.

Het verbeteren van de informatiepositie van de DNA-deskundigen van de particuliere laboratoria is tegelijk – en dat is de tweede wijziging – aangegrepen om in het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken de wijze van aanbieding van celmateriaal in overeenstemming te brengen met de werkwijze waarvoor sinds de start van de pilot met particuliere laboratoria ten behoeve van forensisch onderzoek voor de strafrechtketen gekozen is. Vanaf het begin van die pilot in 2009 stuurt de politie, indien de opdracht tot het verrichten van een DNA-onderzoek aan een deskundige van een particulier laboratorium is gegeven, het celmateriaal rechtstreeks naar dat laboratorium en niet door tussenkomst van het NFI, zoals het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken voorschrijft.

De derde wijziging uit dit besluit vloeit eveneens voort uit de mogelijkheid om particuliere laboratoria voor DNA-onderzoek in te schakelen. Het betreft een wijziging van de bewaarregeling uit de artikelen 13, 16, 17 en 18c van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken ten aanzien van de DNA-profielen, het celmateriaal en de daarbij behorende gegevens en afschriften van verslagen. Die wijziging heeft tot doel dat het particulier laboratorium die (persoons)gegevens vernietigt op de momenten waarop die artikelen dat vereisen, indien het die nog onder zich heeft.

De vierde wijziging hangt niet samen met de gelijkschakeling van de informatiepositie van een particulier laboratorium met die van het laboratorium van het NFI, maar heeft een andere oorzaak. Als gevolg van de wetenschappelijke ontwikkeling op het terrein van forensisch DNA-onderzoek is het mogelijk om met voldoende mate van betrouwbaarheid de haarkleur uit iemands celmateriaal te destilleren. De tijd is rijp om een DNA-onderzoek naar de uiterlijk waarneembare persoonskenmerken van een verdachte of slachtoffer wiens identiteit onbekend is, op grond van de artikelen 151d en 195f van het Wetboek van Strafvordering ook op de vaststelling van dit uiterlijk waarneembaar persoonskenmerk gericht te laten zijn en niet, zoals al is toegestaan, alleen maar op zijn geslacht, ras en oogkleur. Het in artikel I, onder B, aangepaste artikel 1b bevat dan ook de aanwijzing van haarkleur als uiterlijk waarneembaar persoonskenmerk. In paragraaf 2 wordt in de toelichting op dat artikelonderdeel meer achtergrondinformatie daarover gegeven.

De vijfde wijziging behelst het toekennen van de bevoegdheid aan de opsporingsambtenaren van de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst van het Ministerie van Financiën tot het verpakken van inbeslaggenomen stukken van overtuiging met daarop aanwezige sporen en van andere sporen die zijn veiliggesteld, en de bevoegdheid tot het verzenden van die stukken van overtuiging en sporen naar het laboratorium dat het DNA-onderzoek met behulp daarvan zal verrichten. Aan deze ambtenaren komt op het terrein van DNA-onderzoek tot op heden geen enkele wettelijke bevoegdheid toe.

In de zesde plaats biedt dit besluit aan een derde (een persoon op wie geen verdenking van een strafbaar feit rust en die ook niet wegens een strafbaar feit veroordeeld is of geweest is, maar die wel op een of andere manier bij het strafbare feit betrokken is, bijvoorbeeld als slachtoffer of getuige) de optie om met zijn schriftelijke toestemming zijn celmateriaal en DNA-profiel onder stringente voorwaarden, zoals de voorwaarde dat zijn DNA-profiel niet in de DNA-databank voor strafzaken wordt opgeslagen, te laten gebruiken en bewaren tot het moment waarop de strafzaak in het kader waarvan zijn celmateriaal is afgenomen, volledig is afgerond of gedurende de termijnen, genoemd in artikel 18a, van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken in het geval waarin de strafzaak is geëindigd in een einduitspraak die een vrijspraak inhoudt, tenzij hij zijn toestemming daarvoor eerder intrekt. Daarnaast blijft de mogelijkheid voor de derde gehandhaafd om, overeenkomstig de in artikel 13, tweede en vierde lid, van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken neergelegde regel zijn celmateriaal en DNA-profiel terstond te laten vernietigen zodra zijn DNA-profiel geen hit geeft met het DNA-profiel van de op dat moment in het opsporingsonderzoek veiliggestelde dadergerelateerde sporen. In dat geval wordt hij opnieuw gevraagd zijn celmateriaal af te staan als er in de loop van het onderzoek nieuwe sporen worden gevonden en het nodig wordt geoordeeld dat het uit de nieuwe sporen verkregen DNA-profiel met zijn DNA-profiel wordt vergeleken.

De zevende wijziging bevat de bij artikel I, onder P, van dit besluit in artikel 15, eerste lid, onder b tot en met e, van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken neergelegde bevoegdheid van de BES-eilanden (dat zijn Bonaire, Sint Eustatius en Saba), Aruba, Curaçao en Sint Maarten tot rechtstreekse toegang tot de Nederlandse DNA-databank. Het doel daarvan is de in hun eigen databanken verwerkte DNA-profielen te kunnen vergelijken met de DNA-profielen die in de Nederlandse databank zijn opgenomen. Artikel II van dit besluit voorziet erin dat Nederland – spiegelbeeldig – rechtstreekse toegang heeft tot de DNA-databank van de BES-eilanden.

De achtste wijziging betreft eveneens een wijziging van artikel 15, eerste lid, van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken en houdt een uitbreiding in van de groep personen van wie de DNA-profielen rechtstreeks via een hit-no-hitsysteem kunnen worden vergeleken met de DNA-profielen die andere lidstaten binnen de Europese Unie in hun DNA-databank hebben opgenomen. Het betreft hier de DNA-profielen van slachtoffers die overleden zijn als gevolg van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is en de DNA-profielen van personen die vermoedelijk als gevolg van een dergelijk misdrijf vermist zijn.

Tot slot bevat dit besluit nog een aantal wijzigingen van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken die overwegend technisch van aard zijn.


Inwerkingtreding

Inwerkingtreding met ingang van 01-07-2017, met uitzondering van artikel I, onder P, onderdeel 1, voor zover het gaat om artikel 15, eerste lid, onder b tot en met e, van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken, en artikel II die op een bij kb te bepalen tijdstip in werking treden.


Inwerkingtredingsbesluit van 06-12-2017, Stb. 2017, 479

Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onder P, onderdeel 1, voor zover het gaat om artikel 15, eerste lid, onder b tot en met e, van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken, en artikel II van het Besluit van 13 juni 2017, houdende wijziging van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken (Stb. 2017, 263)

—Genoemd artikel en onderdeel treden in werking met ingang van 01-02-2018.