Wet van 27-06-2018, Stb. 2018, 298

Wet tot wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enige andere wetten in verband met de uitbreiding van de mogelijkheden om ten aanzien van voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren disciplinaire maatregelen op te leggen en tevens andere maatregelen te treffen

—Ook bij ongewenste situaties en ongeoorloofd gedrag in de rechtspraak moet een reactie volgens de regering niet uitblijven; er moet altijd, passend, en zo nodig streng, kunnen worden ingegrepen om afbreuk aan het vertrouwen in de rechtspraak te voorkomen. Dat uitgangspunt is de voornaamste reden voor deze wet. De positie van de rechter in het staatsbestel en het effect van diens (wan)gedrag op het aanzien van de professie en in de maatschappij rechtvaardigen een stevig en duidelijk kader van maatregelen. Juist gezien de bijzondere positie van de rechterlijke macht is adequaat kunnen ingrijpen essentieel voor de kwaliteit en de integriteit van de rechtspraak. Daarmee is ook het vertrouwen bij de burger gediend. De rechtspraak wordt immers steeds kritischer gevolgd. De bescherming van de onafhankelijkheid van de rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast staat buiten kijf, maar de invulling van die onafhankelijkheid mag niet uitmonden in feitelijke onaantastbaarheid. De thans geldende Wrra kent uitsluitend de schriftelijke waarschuwing en het strafontslag als disciplinaire maatregelen in door de wet omschreven gevallen van ongeoorloofd gedrag. Weliswaar kunnen ter correctie van minder ernstige vormen van ongewenst gedrag ook andere middelen, zoals een indringend gesprek en orde- en sturingsmiddelen worden ingezet, maar in de praktijk is in toenemende mate gebleken dat het huidige arsenaal aan instrumenten te beperkt is. Deze wet bevat verschillende aanpassingen van de wettelijke regeling van de rechtspositionele bevoegdheden, die ten aanzien van (vooral) voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren kunnen worden uitgeoefend. Allereerst leidt een aanpassing van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra) tot een verruiming van de mogelijkheden om ten aanzien van een voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar, in geval van ongeoorloofd gedrag, een passende disciplinaire maatregel op te leggen. Het aantal en soort mogelijke disciplinaire maatregelen wordt uitgebreid. Er komt de mogelijkheid van de schriftelijke berisping door de Hoge Raad en een disciplinaire schorsing. De beperkingen in de keuze tussen disciplinaire maatregelen in geval van specifiek ongeoorloofd gedrag worden zo veel mogelijk weggenomen. In samenhang hiermee worden bovendien enkele andere maatregelen geïntroduceerd die bij anderszins ongewenste situaties, of het ernstige vermoeden daarvan, ten aanzien van voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren kunnen worden getroffen. Ook wordt het mogelijk gemaakt dat de Hoge Raad kan besluiten tot overplaatsing van een voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar naar een ander gerecht. Dit is geen disciplinaire maatregel maar een ordemaatregel. Alle disciplinaire maatregelen zijn opgenomen in het nieuwe artikel 46ca Wrra. De overplaatsing naar een ander gerecht, die is geregeld in artikel 46kb (nieuw) Wrra, past bij de bevoegdheden die de Hoge Raad reeds heeft in het kader van regulier ontslag en herplaatsing. Voorts wordt het mogelijk om bezoldiging in te houden wanneer werk niet wordt verricht. Artikel 14 ARAR bepaalt dat een ambtenaar geen bezoldiging ontvangt over de tijd, gedurende welke hij in strijd met zijn verplichtingen, opzettelijk nalaat zijn dienst te verrichten. Met de toevoeging aan artikel 17 (onderdeel B) wordt beoogd deze hoofdregel ook voor rechterlijke ambtenaren (in opleiding) in te voeren. Een schorsing kan met gehele of gedeeltelijke inhouding van de bezoldiging worden opgelegd. De beslissing hierover is, net als bij het huidige artikel 46f Wrra, aan de Hoge Raad. Bij amendement is nog toegevoegd dat naast de disciplinaire maatregelen van schriftelijke berisping, schorsing en ontslag eveneens de disciplinaire maatregel van gedeeltelijke inhouding van het salaris kan worden opgelegd.

De wijzigingen zijn zo vormgegeven dat ze de mogelijkheden bieden om beter te kunnen reageren op verschillende vormen van ongeoorloofd gedrag, c.q. in anderszins ongewenste situaties noodzakelijke maatregelen te kunnen treffen. Voor het onderscheid tussen disciplinaire, orde- en sturingsmaatregelen en de bepaling wie of welk orgaan deze op moet leggen, is van belang dat in de artikelen 116 en 117 van de Grondwet (Gw) voorwaarden voor de inrichting van de rechterlijke macht en waarborgen voor de rechterlijke onafhankelijkheid besloten liggen. Zo moet het toezicht op de ambtsvervulling op grond van artikel 116 Gw worden opgedragen aan leden van de rechterlijke macht met rechtspraak belast en kunnen op grond van artikel 117 Gw de leden van de rechterlijke macht die met rechtspraak zijn belast, alleen worden geschorst en ontslagen door een tot de rechterlijke macht behorend gerecht. In aanvulling op het voorgaande regelt deze wet, uit een oogpunt van verdere bevordering van de integriteit van rechterlijke ambtenaren, dat een verklaring omtrent het gedrag (VOG) voor elke rechterlijke benoeming een vereiste wordt. Ditzelfde wordt ook vastgelegd ten aanzien van de benoemingen als gerechtsbestuurder of lid van de Raad voor de rechtspraak.


Inwerkingtreding

Wet van 20-11-2018, Stb. 2018, 446

Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 27 juni 2018 tot wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enige andere wetten in verband met de uitbreiding van de mogelijkheden om ten aanzien van voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren disciplinaire maatregelen op te leggen en tevens andere maatregelen te treffen (Stb. 2018, 298)

—De wet treedt in werking m.i.v. 01-01-2019.


Kamerstukken