Wet van 29-09-2021, Stb. 2021, 507 en inwerking­tredingsbesluit van 28-10-2021, Stb. 2021, 508

Wet tot wijziging van de Wet griffierechten burgerlijke zaken in verband met het introduceren van meerdere griffierechtcategorieën voor lagere geldvorderingen en het toevoegen van een griffierechtcategorie voor hoge geldvorderingen

—Met deze wet wordt uitvoering gegeven aan de toezegging aan de Tweede Kamer om in de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) meer differentiatie aan te brengen in de griffierechttarieven voor geldvorderingen van €&nbsp500 tot €&nbsp5.000 zodat deze tarieven beter in verhouding komen te staan tot de hoogte van de vordering. In de Wgbz worden voor de lagere geldvorderingen in kantonzaken meer griffierecht­categorieën te geïntroduceerd. Door drie nieuwe griffierechtcategorieën in te voegen, komt het griffierecht in een betere verhouding te staan tot de hoogte van de vordering. De tarieven voor min- en onvermogenden blijven hierbij in de drie nieuwe categorieën ongewijzigd (€ 83). De nieuwe indeling voor rechtspersonen en natuurlijke personen in kantonzaken wordt dan als volgt:

  • voor vorderingen met een beloop van € 500 of lager blijft het tarief € 124 en € 83.
  • voor vorderingen met een financieel belang van meer dan € 500 tot en met € 1.500 zal het tarief respectievelijk € 312 en € 208 bedragen;
  • voor vorderingen van meer dan € 1.500 tot en met € 2.500 zal het tarief respectievelijk € 354 en € 236 bedragen;
  • voor vorderingen van meer dan € 2.500 tot en met € 5.000 zal het tarief respectievelijk € 472 en € 236 bedragen;
  • voor vorderingen van meer dan € 5.000 tot en met € 12.500 zal het tarief respectievelijk € 672 en € 318 bedragen;
  • voor vorderingen van meer dan € 12.500 tot en met € 25.000 zal het tarief respectievelijk € 1.342 en € 672 bedragen.

Het opsplitsen van de bestaande categorie € 500 – € 12.500 in vier nieuwe categorieën (waarvan drie voor geldvorderingen tot € 5.000) zorgt voor meer differentiatie in de griffierechttarieven voor vorderingen van € 500 tot € 5.000. De tarieven voor rechtspersonen en in twee categorieën voor natuurlijke personen worden voor de geldvorderingen tot € 5.000 verlaagd en komen daardoor beter in verhouding te staan tot de hoogte van de vordering. Het verlagen van deze griffierechttarieven voor rechtspersonen is gunstig voor rechtspersonen die een procedure willen starten en hiervoor als eiser minder kosten hoeven te maken. En het is uiteindelijk ook gunstig voor de burger (natuurlijk persoon) die na verlies van een procedure een minder hoog griffierecht hoeft te vergoeden aan de eiser (rechtspersoon).

Daarnaast bevat de wet nog een andere maatregel: de griffierechten voor vorderingen met een financieel belang van € 500 tot en met € 5.000 worden voor rechtspersonen en natuurlijke personen deels verlaagd én dichter bij elkaar gebracht. Ook het dichter bij elkaar brengen van de tarieven voor rechtspersonen en natuurlijke personen is gunstig voor zowel de rechtspersoon als eiser (het griffierecht is lager) als voor de natuurlijke persoon als verliezende gedaagde (minder te betalen proceskosten). Daar staat tegenover dat daardoor de tarieven voor natuurlijke personen minder kunnen dalen.

Bij amendement is nog een griffierechtcategorie toegevoegd voor vorderingen met een beloop van meer dan € 1.000.000: het in 2020 geldende tarief voor zaken voor een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 100.000 wordt verdubbeld voor zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 1.000.000. Dit hogere griffierecht is alleen verschuldigd indien het een procedure tussen niet-natuurlijke personen betreft en zal bedragen € 8.262 respectievelijk € 2.208 (bij rechtbankzaken).

Inwerkingtreding met ingang van 01-01-2021.

Kamerstukken