Rijkswet van 20-12-2017, Stb. 2018, 5

Rijkswet houdende bepalingen ter implementatie van Richtlijn (EU) 2015/637 van de Raad van de Europese Unie betreffende de coördinatie- en samenwerkingsmaatregelen ter vergemakkelijking van de consulaire bescherming van niet-vertegenwoordigde burgers van de Unie in derde landen en tot intrekking van Besluit 95/553/EG (Rijkswet consulaire bescherming EU-burgers)

—Op 20 april 2015 kwam Richtlijn (EU) 2015/637 betreffende de coördinatie- en samenwerkingsmaatregelen ter vergemakkelijking van de consulaire bescherming van niet-vertegenwoordigde burgers van de Unie in derde landen en tot intrekking van Besluit 95/553/EG tot stand. Deze richtlijn, ter implementatie waarvan onderhavige rijkswet geldt, vormt een uitwerking van de bepalingen die in de artikelen 20, tweede lid, onder c, en 23 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zijn neergelegd. Op grond hiervan hebben EU-burgers recht op bescherming door de diplomatieke en consulaire instanties van iedere andere lidstaat op het grondgebied van derde landen waar de lidstaat waarvan zij onderdaan zijn, niet vertegenwoordigd is, onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die lidstaat. Dit bepaalt ook de kernbepaling van onderhavige rijkswet (artikel 2). Aangezien het Nederlanderschap ongedeeld is, zijn Nederlanders van Aruba, Curaçao en Sint Maarten Unieburgers. De aanspraak op gelijke behandeling, strekt zich dan ook uit tot deze Nederlanders.

Op grond van artikel 23 kan de Raad richtlijnen aannemen tot vaststelling van coördinatie- en samenwerkingsmaatregelen die nodig zijn om die bescherming te vergemakkelijken. De richtlijn bevestigt allereerst de aanspraak van EU-burgers op een gelijke mate van consulaire bescherming als aan eigen onderdanen wordt geboden en bevat voorts enkele coördinatie en samenwerkingsmaatregelen. De richtlijn schrijft niet voor in welke mate en onder welke voorwaarden consulaire bescherming moet worden geboden. Dat is en blijft een zaak van de lidstaten. De richtlijn volstaat met het verankeren van de aanspraak op gelijke behandeling.

In Nederlandse wetgeving noch in rijkswetgeving is een juridisch afdwingbaar recht op consulaire bescherming verankerd. Gezien de uiteenlopende omstandigheden in het buitenland is het aan de beoordeling van de Minister van Buitenlandse Zaken overgelaten om te bepalen in welke vorm en in welke mate consulaire bescherming wordt geboden. De totstandkoming van de richtlijn brengt hierin geen verandering en dwingt niet tot het wettelijk vastleggen van aard en omvang van aanspraken op consulaire bescherming.

Inwerkingtreding met ingang van 01-05-2018.


Kamerstukken

R2090