Besluit van 29-10-2015, Stb. 2015, 404
Besluit tot wijziging van het Postbesluit 2009 in verband met de modernisering en flexibilisering van de universele postdienstverlening
—Met dit besluit worden in de eerste plaats de concrete eisen voor de verlener van de universele postdienst inzake de overkomstduur en het net van postvestigingen en brievenbussen vastgesteld op het niveau van algemene maatregel van bestuur (in plaats van het niveau van de Postwet 2009). Dit betreft een nadere concretisering van de eisen inzake de kwaliteit en toegankelijkheid van de UPD die zijn neergelegd in artikel 16, zesde en zevende lid, van de Postwet 2009. Door dit te regelen op het niveau van algemene maatregel van bestuur kan sneller en efficiënter worden ingespeeld op behoeften van gebruikers van de UPD. De materiële norm op het niveau van de wet waarborgt dat de nadere concretisering binnen bepaalde randvoorwaarden blijft. Ten tweede wordt met dit besluit de aangekondigde wijziging van de concrete eisen aan het aantal postvestigingen en brievenbussen doorgevoerd (zie Kamerstukken II 2013/2014, 34 024, nr. 3). Bij de uitwerking hiervan is het advies van consumentenorganisaties die de belangen behartigen van kwetsbare gebruikers van de UPD van belang. De inhoudelijke eis aan de overkomstduur van de universele post blijft ongewijzigd.
In de Postwet 2009 werden voorheen aan de verlener van de universele postdienst ten aanzien van postvestigingen zowel spreidingseisen als een absolute eis aan het aantal postvestigingen gesteld. Op grond van de absolute eis diende de verlener van de universele postdienst over ten minste 2.000 dienstverleningspunten te beschikken (waarvan ten minste 902 met een volledig assortiment). Op dit moment beschikt de verlener van de universele postdienst over circa 2.000 postvestigingen. Die absolute eis komt in dit besluit te vervallen. Deze eis is volgens de regering niet noodzakelijk voor de borging van het publieke belang van toegankelijkheid van postvestigingen, omdat de toegankelijkheid reeds wordt geborgd door de spreidingseisen. Deze spreidingseisen blijven gehandhaafd en deze leiden op zichzelf tot een ondergrens van circa 1.000 postvestigingen waarover de verlener van de universele postdienst minimaal moet beschikken.
Met het onderhavige besluit wordt verder de spreidingseis voor brievenbussen voor woonkernen met meer dan 5.000 inwoners verruimd, opdat voor inwoners een brievenbus beschikbaar moet zijn binnen 1.000 (in plaats van 500) meter.
De Postwet 2009 voorziet in de verplichting voor de verlener van de universele postdienst om advies te vragen aan consumentenorganisaties die de belangen behartigen van kwetsbare gebruikers van de UPD over de door hem voorgenomen wijzigingen in het aantal en de spreiding van brievenbussen en postvestigingen. In het verlengde hiervan voorziet dit besluit in de verplichting voor de verlener van de universele postdienst om bij het aantal en de spreiding van brievenbussen en postvestigingen daadwerkelijk rekening te houden met dat advies.
Inwerkingtreding op het tijdstip waarop artikel I, onderdeel D, subonderdeel b, van de wet van 4 juni 2015 tot wijziging van de Postwet 2009 tot modernisering en flexibilisering van de universele postdienstverlening (Stb. 2015, 212) in werking treedt.