In een tussen de Staat en een journalist gesloten overeenkomst met betrekking tot in een detentiecentrum gemaakte foto’s heeft de Staat bedongen dat de door de journalist gemaakte foto’s niet zonder goedkeuring van de Staat mogen worden verspreid. De rechtbank oordeelt dat de vrijheid van meningsuiting van de journalist daarmee op ongeoorloofde wijze is ingeperkt, zodat de betreffende bepalingen nietig zijn wegens strijd met de openbare orde.

Nadat een eerder verzoek aan de persvoorlichter van de Dienst Justitiële Inrichtingen tot het maken van een fotoreportage en videobeelden van de vreemdelingenbewaring was afgewezen, en de journalist de Staat daarna in kort geding had gedagvaard, wilde de Staat akkoord gaan met het maken van de beelden, mits de journalist daarvoor een standaardcontract ging tekenen. 

In dit contract stonden onder meer de volgende voorwaarden:

2.1 De fotoselectie wordt exclusief gebruikt door [het Tijdschrift] . Het is fotograaf [eiser] en/of [het Tijdschrift] niet toegestaan de foto’s te verspreiden zonder toestemming van DJI.
(...)

2.4 De productie of gedeelten ervan mogen niet zonder schriftelijke toestemming van DJI voor andere toepassing dan in deze overeenkomst omschreven worden gebruikt. De productie of gedeelten ervan mogen niet zonder schriftelijke toestemming van DJI aan derden ter beschikking worden gesteld.
(...)

2.7 Foto’s worden uitsluitend met duidend onderschrift of duidende tekst gepubliceerd. Teksten worden vooraf gecontroleerd door DJI op feitelijke onjuistheden. (...)

Artikel 3 correctie c.q. verbod

DJI wordt in de gelegenheid gesteld vooraf de te publiceren producties (foto’s en tekst) te zien teneinde feitelijke onjuistheden te corrigeren. (...)

 

Vrijheid van meningsuiting

Volgens de rechtbank beperkt de Staat daarmee de journalist in zijn vrijheid van meningsuiting. De rechtbank overweegt (onder meer) als volgt:

4.4. Gelet op het bepaalde in artikel 7 Grondwet staat het [eiser] vrij zijn gedachten of gevoelens in de door hem gemaakte foto’s vast te leggen en te verspreiden. Met de overeenkomst wordt het recht van [eiser] op verspreiding van zijn foto’s evenwel op ongeoorloofde wijze beperkt, nu het recht op verspreiding afhankelijk is gesteld van vooraf door de Staat te verlenen verlof wegens de inhoud. De Staat heeft immers bedongen dat [eiser] de foto’s uitsluitend mag verspreiden aan anderen dan [het Tijdschrift], nadat de Staat zijn toestemming daarvoor heeft gegeven. In de overeenkomst is voorts bepaald dat toestemming tot verspreiding zal worden geweigerd, indien de foto’s met een andere strekking dan vooraf afgesproken worden verspreid. Bij de vraag of hij toestemming zal verlenen, beoordeelt de Staat de foto’s derhalve op hun inhoud. De overeenkomst is bovendien niet duidelijk over de vraag langs welke criteria de Staat het verzoek tot verspreiding van [eiser] zal beoordelen en wanneer de Staat zijn toestemming tot verspreiding al dan niet zal verlenen. Voorts heeft de Staat zich het recht voorbehouden de duiding bij de foto’s op feitelijke juistheid te mogen controleren. Ook dat behelst een bemoeienis op de inhoud van de te verspreiden publicatie. Immers, ook over de vraag of de duidende tekst feitelijk juist is, kan verschil van mening bestaan. De door de Staat bedongen beperkingen zijn dan ook in strijd met artikel 7 Grondwet en dus met de openbare orde zoals bedoeld in artikel 3:40 lid 1 BW.

4.5. Het feit dat [eiser] heeft ingestemd met de door de Staat gestelde voorwaarden door de overeenkomst te ondertekenen doet aan het voorgaande niet af. Zoals door [eiser] terecht is aangevoerd, kunnen de rechten die hij aan artikel 7 Grondwet kan ontlenen niet via een privaatrechtelijke overeenkomst worden ingeperkt.
4.6. De Staat heeft nog aangevoerd dat het recht op verspreiding op grond van artikel 10 lid 2 EVRM en artikel 19 lid 3 IVBPR mag worden beperkt ter voorkoming van wanordelijkheden en ter bescherming van de openbare orde. De wettelijke grondslag daarvoor is gelegen in artikel 3 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), aldus de Staat.

4.7. Dit betoog faalt. Weliswaar bieden de door de Staat aangehaalde artikelen beperkingsmogelijkheden van het recht op vrijheid van meningsuiting, maar een dergelijke beperking is om te beginnen slechts toegestaan indien zij bij wet is voorzien. Het beroep dat de Staat in dit verband heeft gedaan op artikel 3 Pbw is daarvoor niet toereikend, nu dat artikel slechts bepaalt dat het beheer van een inrichting bij de directeur berust.

Een soortgelijke zaak speelde eind december 2015 voor het Gerechtshof Den Haag. Toen werd geoordeeld dat de Staat de verspreiding van foto’s, in die casus gemaakt in een detentiecentrum voor vreemdelingen, niet preventief mag beoordelen.




Bron: rechtspraak.nl (ECLI:NL:RBDHA:2016:3820)

Laatste nieuws