De Minister van SZW stuurde de Kamer een brief (04-03-2014) over zijn gevolgtrekkingen in verband met twee uitspraken in beroepszaken van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

De eerste zaak betrof het toepassen van verrekeningen van kosten met het loon. De Inspectie SZW legt aan werkgevers een boete op als door het verrekenen van kosten op het loon minder dan het wettelijk minimumloon wordt uitbetaald. Omdat de bij de boetezaak betrokken onderneming ten aanzien van enkele werknemers teveel kosten had verrekend met het loon, heeft de Inspectie SZW aan het bedrijf een boete opgelegd wegens onderbetaling.

De rechtbank heeft het beroep van de onderneming tegen de boete gegrond verklaard. De rechtbank heeft gesteld dat de Wml geen bepalingen bevat over de toelaatbaarheid van verrekeningen op het loon en dat voor de vraag of en onder welke voorwaarden verrekeningen zijn toegestaan, alleen het Burgerlijk Wetboek geldt. Op grond van het BW zijn verrekeningen ruimer toegestaan. De handhaving is bovendien civielrechtelijk. Het is niet gewenst dat door het verrekenen van allerlei kosten met het loon de werknemer uiteindelijk minder krijgt uitbetaald dan waar hij wettelijk recht op heeft en de werkgever mogelijk oneigenlijk voordeel behaalt. In de Wml zal een nieuwe bepaling worden opgenomen die een grens stelt aan de mogelijkheid om verrekeningen op het loon toe te passen. Daarbij zal worden gezorgd voor een goede en eenduidige afstemming met de relevante bepalingen in het BW.

De tweede zaak betrof het werken door een aantal personen in de marktsector waarbij zij vooraf afzagen van hun aanspraak op beloning. In plaats daarvan werd een som geld overgemaakt aan een ideële stichting. De rechtbank heeft daarop geconcludeerd dat nu er geen aanspraak bestond op loon, er geen sprake kon zijn van een arbeidsovereenkomst, zodat de Wml niet van toepassing was. Tot nog toe komen dergelijke situaties overigens nauwelijks voor. Om die reden wordt het hoger beroep afgewacht voordat overgegaan wordt tot aanpassing van de wet. Overigens blijkt ook los van deze uitspraken steeds meer dat de Wml niet in voldoende mate is toegesneden op de huidige arbeidsmarkt en arbeidsverhoudingen.

De wet, in 1969 in werking getreden, heeft van oorsprong een civielrechtelijk karakter en is tot stand gekomen in een tijd waarin de voltijds arbeidsovereenkomst de standaard was en waarin vooraf duidelijk was op welk loon de werknemer aanspraak kon maken. In de huidige tijd zijn er ook andere arbeidsverhoudingen waarmee betrokkenen door arbeid in inkomsten voorzien. Daarnaast speelt sinds de invoering van de bestuursrechtelijke handhaving in 2007 mee, dat er op onderdelen spanning bestaat tussen het BW en de bestuursrechtelijke handhaving van de Wml. Dit is niet bevorderlijk gebleken voor de naleving en handhaving van de Wml en doet afbreuk aan het normstellende karakter van de Wml: het bieden van een maatschappelijk aanvaardbare tegenprestatie voor de verrichte arbeid, het tegengaan van concurrentievervalsing en het voorkomen van uitbuiting. Het tegengaan van ontduiking van de Wml een belangrijk element is in het Actieplan aanpak schijnconstructies.

Laatste nieuws