Het HvJ EU heeft op 8 mei 2025 antwoord gegeven op prejudiciële vragen van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over verlenging van de beslistermijn asielverzoeken. De Afdeling wilde van het Hof weten in welke gevallen de Minister van AenM op basis van de Europese Procedurerichtlijn, de standaardbeslistermijn voor asielverzoeken van zes maanden mag verlengen met maximaal negen maanden.
In de Europese Procedurerichtlijn staat dat de beslistermijn van zes maanden met negen maanden kan worden verlengd, als sprake is van een ‘groot aantal’ mensen dat ‘tegelijk’ asielverzoeken doet, waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is om binnen zes maanden daarop te beslissen. De Afdeling wilde van het Hof weten wanneer sprake is van een ‘groot aantal’ en wat moet worden verstaan onder het begrip ‘tegelijk’.
Uitspraak HvJ EU
Het Hof oordeelt dat verlenging van de beslistermijn alleen mag als het aantal asielverzoeken in een kort tijdsbestek aanzienlijk toeneemt ten opzichte van het gebruikelijke en voorzienbare patroon in een lidstaat. Verlenging is niet mogelijk als sprake is van een geleidelijke toename van het aantal asielverzoeken over een lange periode. Personeelsgebrek of bestaande achterstand in de behandeling van dossiers rechtvaardigen de verlenging van de termijn evenmin.
Het Hof verklaart voor recht:
- Artikel 31, lid 3, derde alinea, onder b), van richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming moet aldus worden uitgelegd dat de in die bepaling bedoelde termijn van zes maanden voor de behandeling van verzoeken om internationale bescherming door de beslissingsautoriteit met negen maanden kan worden verlengd wanneer het aantal verzoeken in een kort tijdsbestek aanzienlijk toeneemt ten opzichte van het in de betrokken lidstaat gebruikelijke en voorzienbare patroon, hetgeen een situatie die wordt gekenmerkt door een geleidelijke toename van het aantal verzoeken over een lange periode uitsluit.
- Artikel 31, lid 3, derde alinea, onder b), van richtlijn 2013/32, gelezen in samenhang met artikel 4, lid 1, van deze richtlijn, moet aldus worden uitgelegd dat de moeilijkheid, in de praktijk, om de procedure voor de behandeling van verzoeken om internationale bescherming binnen de termijn van zes maanden af te ronden, niet kan voortvloeien uit andere omstandigheden dan het grote aantal tegelijk ingediende verzoeken, zoals een reeds bestaande aanzienlijke hoeveelheid niet-behandelde verzoeken of het gebrek aan personeel bij de beslissingsautoriteit.
Bron: www.raadvanstate.nl