Op 10 september jl. heeft het College onder de titel ‘Gezinnen gezien?’ de resultaten gepubliceerd van zijn onderzoek naar het Nederlandse gezinsherenigingsbeleid. Het College heeft onderzocht hoe de Nederlandse overheid sinds 2004 invulling geeft aan het gezinsherenigingsbeleid in het licht van de gezinsherenigingsrichtlijn, zowel in de regelgeving als in de uitvoeringspraktijk.

Het College heeft met name naar drie onderdelen van het beleid gekeken:

• het inburgeringsbeleid buitenland;
• het inkomensvereiste;
• het legesvereiste.

Het College concludeert dat de prioriteit van de regering niet ligt bij het loyaal uitvoeren van de richtlijn, maar dat het nationale, restrictieve beleid gebruikt wordt als selectiemiddel om toenemende migratie van kansarme groepen tegen te gaan. De staatssecretaris wijst erop dat bij gezinsmigratie selectie uitdrukkelijk niet het uitgangspunt is. In lijn met de richtlijn staat het recht op gezinshereniging voorop, waarbij de lidstaat voorwaarden mag stellen. Het beleid is vastgelegd in kenbare beleidsregels. Het gaat hier om realistische voorwaarden die geenszins tot doel hebben te werken als een selectiemechanisme.

Het College komt tot de conclusie dat de artikelen 5, lid 5 en 17 van de richtlijn onvoldoende zijn geïmplementeerd, waardoor onvoldoende is gewaarborgd dat de omstandighede en belangen van alle gezinsleden in beeld worden gebracht en worden meegewogen.
Deze visie wordt niet gedeeld door de staatssecretaris.

Meer in het algemeen is de staatssecretaris van mening dat nu het College in het onderzoek alleen heeft gekeken naar afwijzende beslissingen geen algemene conclusies kunnen worden getrokken over de belangenafweging die de IND maakt. Juist dossiers waarin een belangenafweging heeft geleid tot een positieve beslissing, in afwijking van het beleid, zijn niet in het onderzoek meegenomen. Ook is niet in beeld gebracht in hoeverre de beslissingen na een rechterlijke toets in stand zijn gebleven. Ook zijn geen dossiers bekeken van vreemdelingen die niet visumplichtig zijn. Daarnaast blijft onduidelijk welke kwalitatieve analyse het College op de dossiers heeft toegepast. Volgens de bewindsman kan dit onderzoek daarmee geen afdoende grondslag bieden voor de conclusies, noch voor de aanbevelingen die het College doet. De bewindsman wijst hier uitdrukkelijk op in verband met de vergaande algemene conclusie die het College op basis van dit onderzoek trekt: ‘Op meerdere essentiële punten voldoen het nationale beleid en de uitvoeringspraktijk niet aan de vereisten van de Richtlijn.

Hierdoor wordt het recht op bescherming van het gezinsleven, neergelegd in diverse mensenrechtenverdragen en het Grondrechtenhandvest en verder versterkt in de Richtlijn, onvoldoende gewaarborgd.’ Het College heeft in zijn onderzoek uitdrukkelijk de richtsnoeren van 3 april 2014 van de Europese Commissie betrokken waarmee de Commissie naar meer harmonisatie en een minder rigide toepassing van de richtlijn streeft. Zij geven weliswaar een richtinggevende interpretatie weer van de richtlijn, maar zijn niet bindend.

Laatste nieuws