De Internationale Rechtshulpkamer (IRK) van de rechtbank Amsterdam heeft in de zaak van een Poolse veroordeelde opnieuw vragen gesteld aan het Hof van Justitie EU. Het draait om de vraag: mag Nederland de overlevering weigeren van deze veroordeelde aan Polen om daar zijn gevangenisstraf uit te zitten? Een eerder antwoord van het Europese Hof van Justitie op die vraag bood onvoldoende handvat.
De zaak gaat om een Poolse man die in 2007 in Polen veroordeeld is tot een gevangenisstraf. Polen wil dat hij die straf in Polen uitzit. De Nederlandse Overleveringswet bepaalt echter dat een dergelijk verzoek moet worden geweigerd indien iemand is geworteld in de Nederlandse samenleving. En dat is bij deze man het geval. Bij weigering moet vaststaan dat iemand dan zijn straf in Nederland zal uitzitten. Maar volgens de Nederlandse Overleveringswet kan dat in dit geval niet.De wet stelt daarvoor namelijk als eis dat Polen verzoekt dat de straf in Nederland wordt uitgezeten. Polen wil dat niet doen. Dat de man daarmee zijn straf zou ontlopen, is echter in strijd met het Europees recht, dat bepaalt dat als een lidstaat van de Europese Unie de overlevering van een gewortelde vreemdeling voor het uitzitten van een gevangenisstraf weigert die lidstaat die straf zelf ten uitvoer moet leggen.
De IRK staat daarmee voor een dilemma. Als zij de overlevering weigert, handelt zij in strijd met het Europese recht en als zij de overlevering toestaat, handelt zij in strijd met de Nederlandse Overleveringswet. De rechtbank stelt in deze zaak dus opnieuw prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie: 1) moet de nationale rechter op grond van het voorrangsbeginsel nationaal recht dat in strijd is met een kaderbesluit en dat niet kaderbesluitconform kan worden uitgelegd buiten toepassing laten en 2) is een verklaring als bedoeld in artikel 28, tweede lid, Kaderbesluit 2008/909/JBZ die niet op het tijdstip van aanneming van dat kaderbesluit, maar op een later tijdstip is afgelegd rechtsgeldig? De laatste vraag vloeit voort uit de conclusie van A-G Bot die de rechtbank nog een ander handvat biedt om te trachten te komen tot een oplossing die in overeenstemming is met artikel 4, punt 6, Kaderbesluit 2002/584/JBZ. Die mogelijke oplossing betreft de toepassing van de nationale wetgeving ter uitvoering van Kaderbesluit 2008/909/JBZ op de erkenning en tenuitvoerlegging van de straf.
ECLI:NL:RBAMS:2017:7038 (vervolg op ECLI:EU:C:2017:503)