Het Hof Amsterdam heeft 3 november jl. de eigenaar en de directeur van drie coffeeshops in Leiden en Lisse veroordeeld voor het op voorraad hebben van meerdere kilo’s hennep en hash. Ook werden zij veroordeeld voor het witwassen van de opbrengsten van de shops en voor het deelnemen aan een criminele organisatie. Daarnaast werden de twee B.V.’s die de shops exploiteerden veroordeeld. Het hof heeft echter geen straffen opgelegd.

De Rechtbank Den Haag was op 21 december 2012 tot dezelfde beslissing gekomen. In hoger beroep verklaarde het Hof Den Haag op 2 juli 2014 het Openbaar Ministerie echter niet-ontvankelijk. De Hoge Raad vernietigde deze uitspraak bij arrest van 19 januari 2016 en verwees de zaak naar het Hof Amsterdam.

Ontvankelijkheid OM

De verdediging bepleitte dat het hof het Openbaar Ministerie opnieuw niet-ontvankelijk zou verklaren. Zij verwees daartoe naar de uitspraak van het Hof Den Haag van 3 juni 2016 in een andere zaak. Dat hof heeft toen geoordeeld dat het Openbaar Ministerie door zijn medewerking aan het gedoogbeleid het
vertrouwen opwekt dat coffeeshophouders die zich aan de voorwaarden houden niet zullen worden vervolgd.

Het Hof Amsterdam ziet echter geen ruimte voor niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie. De Hoge Raad eist daarvoor concrete toezeggingen aan de individuele coffeeshophouder. Die zijn niet gedaan.

Schuldig zonder straf

Het Openbaar Ministerie eiste tegen de eigenaar een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 6 voorwaardelijk. Voor de directeur eiste het een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 6 voorwaardelijk. Tegen ieder van de de twee B.V.’s die de coffeeshops exploiteerden eiste zij geldboetes van € 250.000. Volgens de advocaat-generaal zou de rechterlijke macht door het niet opleggen van straffen in dit soort zaken op de stoel van de wetgever gaan zitten. Ook zouden internationale verplichtingen worden geschonden door het achterwege blijven van bestraffing.

Het hof is het daar niet mee eens. Het Wetboek van Strafrecht geeft de rechter brede ruimte om in individuele gevallen van het opleggen van straf af te zien. Dat past juist bijzonder goed in ons stelsel. Volgens het hof is evenmin sprake van strijd met internationale verplichtingen.

‘Achterdeur’ onlosmakelijk gevolg van gedoogbeleid

Het hof stelt vast dat in deze zaak niet is gebleken van enige overschrijding van de gedoogvoorwaarden, op het hebben van te grote voorraden buiten de coffeeshops na. Het hof ziet die ‘achterdeur’ als een rechtstreeks uitvloeisel en tevens onlosmakelijk gevolg van de exploitatie van gedoogde coffeeshops. Ook het verkrijgen van opbrengsten uit de verkoop in die shops en het samenwerken met leveranciers van hash en hennep ziet het hof als rechtstreeks gevolg van de exploitatie van coffeeshops. Gebleken is verder dat de autoriteiten wisten of sterk vermoedden dat er grotere handelsvoorraden werden aangehouden dan gedoogd, maar zij hebben hiervan welbewust weggekeken. Kortom, nu het hier gaat om gedoogde coffeeshops die in goede verstandhouding met de autoriteiten opereerden, heeft het hof aan de verdachten geen straf opgelegd.  

www.rechtspraak.nl
ECLI:NL:GHAMS:2016:4289, 4291, 4292 en 4293

Laatste nieuws