De Aanwijzing OM-strafbeschikking (2013A017), van het College van procureurs-generaal, treedt op 1 december 2013 in werking. De aanwijzing is te vinden op www.om.nl.
De Wet OM-afdoening maakt het mogelijk dat het Openbaar Ministerie, in plaats van een transactie aan te bieden, een strafbaar feit zelf buitengerechtelijk kan bestraffen. Naast het OM kunnen ook strafbeschikkingen uitgevaardigd worden door gemeenten, provincies, waterschappen en keuren, alsmede door de Belastingdienst. Hiervoor gelden afzonderlijke richtlijnen. Het OM behandelt de verzetten die ingesteld worden tegen alle soorten strafbeschikkingen en zij houdt ook toezicht op de kwaliteit. De Aanwijzing OM-strafbeschikking geldt voor het uitvaardigen van een strafbeschikking door het OM. Sinds 1 november 2013 zijn ook op kenteken geconstateerde overtredingen onder de werking van de Wet OM-afdoening gebracht; die waren tot dan toe hiervan uitgezonderd. Naast wettelijke criteria die het uitvaardigen van een strafbeschikking uitsluiten, bestaan zowel dwingende als facultatieve beleidsmatige contraindicaties. Deze zijn in een bijlage bij de aanwijzing opgenomen.
Voorafgaand aan het uitvaardigen van een strafbeschikking dient in een aantal gevallen de verdachte door de officier van justitie te worden gehoord. Deze hoorplicht is niet gekoppeld aan het soort delict, maar aan de soort of de zwaarte van de op te leggen sanctie.
Verzet ‘bestrafte’
Degene jegens wie een strafbeschikking wordt uitgevaardigd, de ‘bestrafte’ in de terminologie van de beleidsregels van het OM, kan tegen deze strafbeschikking verzet doen, waarna de zaak in volle omvang door de rechter wordt beoordeeld, tenzij de officier van justitie de strafbeschikking intrekt of de strafbeschikking wijzigt, waarna alsnog door de bestrafte aan de gewijzigde strafbeschikking wordt voldaan. Een bestrafte kan zijn verzet ook weer intrekken of afstand doen van verzet. Dit laatste kan hij doen door vrijwillige voldoening aan de strafbeschikking of schriftelijk, bijgestaan door een raadsman. De verzetstermijn bedraagt twee weken vanaf het moment dat de strafbeschikking is uitgereikt of zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan, waaruit voortvloeit dat de strafbeschikking de bestrafte bekend is.
Terechtzitting
Ter terechtzitting zal de officier van justitie in beginsel geen zwaardere sanctie eisen dan de sanctie van de strafbeschikking, tenzij de bestrafte geen inhoudelijke gronden aanvoert waarop zijn verzet is gebaseerd. Een dergelijke situatie kan voorkomen wanneer de bestrafte in het verzetschrift geen gronden heeft aangegeven en eveneens verstek laat gaan ter terechtzitting, dan wel verschijnt maar geen inhoudelijk verweer voert. Als de zaak ter terechtzitting is aangebracht na mislukte executie, wordt in beginsel een zwaardere sanctie geëist. In de executie van de opgelegde sanctie wordt hetgeen reeds is voldaan dan wel is uitgevoerd in mindering gebracht op de door de rechter opgelegde straf.
Dwangmiddel
Als geen volledig verhaal heeft plaatsgevonden, kan de officier van justitie de kantonrechter in het arrondissement waar de bestrafte woont, verzoeken te worden gemachtigd het dwangmiddel gijzeling toe te passen in zaken waarin een geldboete is opgelegd. De Landelijk strafbeschikkingsofficier beoordeelt onder meer de door het CJIB voorbereide vorderingen machtiging gijzeling. Na mislukte executie kan de bestrafte alsnog worden gedagvaard.
Transactie naast beschikking
De strafbeschikkingsbevoegdheid wordt gefaseerd ingevoerd. Op dit moment kunnen nog steeds niet alle sancties waarin de wet voorziet, worden opgelegd. De transactie blijft dus nog naast de strafbeschikking bestaan. Als sprake is van een contraindicatie kan nog steeds een transactie worden aangeboden. De stapsgewijze invoering kan leiden tot verschillende invoeringsmodaliteiten. In de Memorie van Toelichting is hierop reeds geanticipeerd: ‘De gefaseerde overgang impliceert dat de bepalingen inzake de transactie nog enige tijd naast de regeling van de strafbeschikking zullen blijven bestaan. Gedurende de periode waarin de transactie en de strafbeschikking naast elkaar bestaan, zal de toepassing van beide modaliteiten door richtlijnen nader worden ingevuld. Niet uit te sluiten valt dat gedurende die periode in sommige gevallen eenzelfde gedraging langs beide wegen kan worden afgedaan. In die gevallen is de keuze aan het OM. De gemelde richtlijnen strekken er niet toe, belangen van de verdachte te beschermen, doch faciliteren de overgang van het ene naar het andere systeem; een overgang die noodzakelijkerwijs enige ongelijkheid in behandeling met zich mee brengt. Een verweer met de strekking dat een transactie had moeten worden aangeboden, en dat niet een strafbeschikking had moeten worden uitgevaardigd, heeft dan ook geen kans van slagen.’