Soevereiniteit, maskers en het sociaal contract: over het recht van de 'autonomen'

In de Volkskrant verscheen op 16 augustus jongstleden een uitgebreid artikel over de zogenaamde ‘soevereine’ of ‘autonome’ personen.1 Deze burgers zeggen zich losgekoppeld te hebben van de overheid, weigeren zich nog langer te houden aan de in Nederland geldende regels, en willen bovenal niet voldoen aan de financiële verplichtingen die gepaard gaan met het wonen, leven of verblijven op Nederlands grondgebied. Tegelijk werd duidelijk dat deze groep wel een beroep blijft doen op overheidsdiensten en met belastinggeld gefinancierde algemene voorzieningen, zoals het wegennet, het riool, of het rechtssysteem. 

Ingegeven door de komkommertijd of niet, het stuk maakte het een en ander los – ook bij juristen.2 De tendens van de respons is helder en, zo lijkt mij, misschien ook wel te rechtvaardigen: ‘Autonoom-Soevereinen, afgekort Aso’s’ was de gekozen bewoording in één van de lezersreacties op het Volkskrant-artikel. Mensen die de lusten maar niet de lasten van de samenleving willen dragen, die zich verliezen in inconsequent en hypocriet gedrag, met daaromheen een parasitaire economie gefaciliteerd door schimmige figuren die allerhande misleidende producten aanbieden en maar al te graag misbruik maken van een kwetsbare groep. Tegelijk klinkt er voorzichtig en terecht medelijden door, want de gevolgen van deze zelfverklaarde soevereiniteit zijn schrijnend: de schulden stapelen zich op, beslagleggingen zijn aan de orde van de dag, en de autonomen blijven berooid achter. Zij en de samenleving zijn hier de grote verliezers – en niet alléén financieel.

De beweging heeft inmiddels ook de weg naar de rechtbanken veelvuldig weten te vinden, in een serie geschillen over inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen, over onbetaalde verkeersboetes, over het veronderstelde recht op een erfdeel van € 1.500.000,- uit een geboortetrust en over niet-betaalde zorgverzekeringspremies.3 Deze veelheid aan zaken, en het ‘juridisch’ taalgebruik dat de beweging zelf kenmerkt, illustreert nogmaals het inconsequente karakter van de beweging, die in de kern een beroep doet op het juridische systeem waarvan zij zegt het gezag niet te erkennen.4

De door de autonomen aangedragen argumenten worden dan ook door rechters, zo leest men al snel tussen de regels door, met frisse tegenzin behandeld. En ook dat is goed te begrijpen. Wanneer, zoals in de meest recente zaak voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (24 juli 2023), beweerd wordt dat het “allodiale (zonneleen) recht door de rechter wordt miskend”, dat de “Nederlandse trias politica geen volmachten meer heeft” omdat het Nederlands rechtssysteem, via de 'Supreme Headquarters Allied Expeditionary Force (SHAEF)', onder Amerikaanse jurisdictie valt, dan lijkt dit alles eerst en vooral een kwalijke verkwisting van publieke middelen.5 Het zal dan ook niemand verbazen dat de ‘soevereinen’ in hun confrontaties met de juridische realiteit steevast van een koude kermis thuiskomen.

Tegelijkertijd leggen deze gelegenheidsargumenten - want dat zijn het uiteindelijk - enkele juridisch-maatschappelijke vraagstukken bloot die de moeite van het toelichten waard zijn. Centraal in de argumentatie van de ‘soevereine persoon’ staat de dubbele geboorte. Eerst is er de natuurlijke geboorte als ‘mens van vlees en bloed’, zoals de slagzin van de autonomen luidt: de foetus komt vanuit de baarmoeder naar buiten als baby. Maar volgens de autonomen volgt daarop nog een tweede geboorte, ditmaal als juridisch subject, of, zoals ze het zelf graag noemen, als ‘persoon’: wanneer het kind wordt ingeschreven in het geboorteregister en een juridische identiteit krijgt.

Deze tweede geboorte, die we ook wel de maatschappelijke of sociale geboorte zouden kunnen noemen, is voor de autonomen de steen des aanstoots. Zij heeft volgens hen zonder toestemming van de ‘mens van vlees en bloed’ plaatsgevonden: wij hebben nooit gekozen voor noch vrijwillig ingestemd met ons staatsbestel. We zijn er vanaf het begin aan onderworpen. (Over een eventuele toestemming voor de eerste geboorte wordt niets gezegd.)

In rechtszaken wordt het gebrek aan wilsovereenstemming voor dit ‘sociaal contract’ door de autonomen bijna altijd gethematiseerd. Al in 2013 werd voor de rechtbank gesteld dat de Belastingdienst geen inkomstenbelasting mocht vorderen, omdat de eiser hiervoor niet expliciet “een overeenkomst met de Staat heeft gesloten” (ECLI:NL:RBNHO:2013:10915). In latere jurisprudentie neemt het verweer een meer formalistische wending. Hier wordt gesteld dat de geboorte van de juridische “persoon” fictief is en het sociaal contract eenzijdig opgelegd. Onze juridische geboorte heeft, zo valt te lezen, “geen rechtsgeldigheid omdat er nimmer met natte inkt een overeenkomst gesloten is. Er is geen contract dat je verplicht je te houden aan de wet”.6 En inderdaad heeft de betrokkene in deze zaak uit 2021 middels een “Verklaring van begrip en intentie” en een “Wilsverklaring” afstand genomen van het Nederlands staatsburgerschap, samen met duizenden anderen, zo valt in de Volkskrant te lezen. Tevergeefs, natuurlijk, maar een betreurenswaardige tendens blijft het.

Wat precies de mysterieuze aantrekkingskracht is van de “natte inkt” is lastig vast te stellen. Duidelijk is wel dat de autonomen hier hun vinger leggen op een zwakke plek van de sociaal contracttheorie zoals die in klassieke vorm te vinden is bij bijvoorbeeld Hobbes, Locke en Rousseau. Want waarom zijn mensen die niet met het “originele” sociale contract hebben ingestemd, toch juridisch gebonden? Men zou hier natuurlijk op kunnen antwoorden dat er weliswaar geen sprake is van een expliciete wilsovereenstemming maar wel van wat civilisten een stilzwijgende aanvaarding noemen. En dat argument is, ook in de theorie, veelvuldig van stal gehaald. Plato, bij monde van Socrates in de dialoog Crito, zei ooit al dat indien je niet vertrekt op het moment dat je volwassen wordt en aan de samenleving deelneemt, je geacht wordt het juridische systeem geaccepteerd te hebben; voor Plato’s Socrates een argument om niet te vluchten zelfs nadat hij onrechtvaardig ter dood veroordeeld was door de Atheense wetten (Pl. Crit. 51d). Een dergelijke doctrine van stilzwijgende overeenstemming is ook te vinden bij bijvoorbeeld Hobbes en Locke, en van de autonomen kan evenzeer gezegd worden dat zij altijd de vruchten van de samenleving hebben geplukt en zich daarom niet opeens noch selectief terug kunnen trekken.

Maar hier wringt ook de schoen en dat moeten we eerlijk vaststellen. Echt afstand nemen van alle bezittingen en vertrekken, zonder elders direct onder een vergelijkbaar regime te moeten functioneren, is vooral een hypothese; functioneren in een samenleving zonder gebruik te maken van publieke voorzieningen of publiek eigendom is dat evenzeer. Echte toestemming laat zich, via deze stilzwijgende route, uiteindelijk lastig vangen. Dit alles legitimeert natuurlijk geenszins de tegenstrijdigheden die de autonome beweging kenmerken: geen belastingen, wel een recht op AOW; geen boetes, wel deelnemen aan het verkeer; geen ziekteverzekering, wel adequate zorg. En dat moet ook terdege benadrukt worden. Tegelijkertijd wordt hier een probleem van legitimiteit aangekaart dat zowel in nieuwere versies van sociaal contracttheorieën (bijvoorbeeld bij John Rawls) als in onze samenleving nog altijd een punt van voortdurende zorg is. Bij de autonomen wordt dit misschien op incorrecte en malafide wijze aan de kaak gesteld, maar het onderliggende vraagstuk verdient daarom niet minder onze aandacht.

De 'autonomen' hebben ergens in de verte een klok horen luiden maar de klepel niet gevonden, zo zou men kunnen zeggen. Dat geldt ook voor een ander deel van de argumentatie die door de autonomen in de rechtszaal gebezigd wordt, namelijk dat onze juridische persoonlijkheid een masker zou zijn. “Je bent de burger als je jezelf identificeert met het masker,” zo valt in een zaak uit 2021 te lezen, “dat is gecreëerd door de Nederlandse Staat door middel van je aangifte van geboorte en eenzijdig is opgelegd.” (ECLI:NL:GHARL:2021:10153). Wat bedoeld wordt is wederom dat de tweede geboorte - het juridisch of burgerlijk masker dat de Staat op jouw gezicht plakt en dat jou tot “persoon” maakt - illegitiem is en afgeworpen moet worden.

Ook deze redenering zal de nodige wenkbrauwen doen fronsen. En toch is opnieuw enig commentaar op zijn plaats. De nauwe connectie tussen het ‘masker’ en het juridische idee van ‘rechtspersoonlijkheid’ stoelt - in ieder geval oorspronkelijk - op een metafoor ontleend aan het antieke theater: het Latijnse persona betekent zowel ‘(theater) masker’ als ‘(juridische) persoon’, een ambiguïteit die ook in het oud-Griekse prosopon te vinden is. De Duitse filosoof Nietzsche merkte al op dat het begrip ‘persoon’ etymologisch te herleiden was naar het Etruskische phersu, ‘masker’, en de Franse antropoloog Marcel Mauss gebruikte deze toch wel spannende etymologie in de jaren dertig om de categorie ‘persoon’ überhaupt te doorgronden.7 In een beroemde bijdrage stelde hij dat het theater masker, dat acteurs in de oudheid droegen om vaste personages te spelen, een goed begrip biedt van de categorie persoon in ‘primitieve’ samenlevingen. In deze samenlevingen, zo stelde Mauss, waren de maatschappelijke rollen beperkt en stonden zij van tevoren vast - net als de namen van de personen zelf. Het zijn van een ‘persoon’ was niets anders dan het spelen van een vaste rol met een vaste naam. ‘Primitieve’ persoonlijkheid, en hier was het Mauss uiteindelijk om te doen, verschilt daarmee radicaal van het moderne begrip ‘persoonlijkheid’ dat draait om autonomie en zelfbeschikking. Gaandeweg werd in het westen deze zelfbeschikking ontdekt (stelt Mauss) en ontstond een begrip van persoonlijkheid als product van een uniek, individueel bewustzijn - zoals we ook vandaag de dag persoonlijkheid nog vaak begrijpen.

Voor de ‘autonomen’ moet voor een dergelijke persoonsopvatting (de ‘soevereine mens van vlees en bloed’) nog steeds voortdurend worden gevochten. In hun optiek speelt immers iedereen binnen de rechtsorde een “gedwongen” rol. Om een daadwerkelijk vrije mens te kunnen zijn, zo stellen zij, moet men zich eerst van het juridisch masker ontdoen: vrijheid is vrijheid van opgelegde regels. Voor een gedeelte van deze redenatie valt iets te zeggen. Dat onze identiteit en ‘persoonlijkheid’ juridisch verankerd is, bijvoorbeeld, lijkt mij geen incorrecte observatie; wij worden, in die zin, inderdaad tweemaal geboren. In juridisch Frankrijk wordt hier ook wel over een ‘institutionalisering van de persoon’ gesproken. Sterker nog, zelfs de connecties tussen het ‘masker’ en het juridische begrip ‘persoon’ kan men met regelmaat in het werk van Franse juristen terugvinden.8 De grote vraag die daar opgeworpen wordt is echter of het ‘juridisch masker’ ooit af kan, want volgens deze juristen zijn wij geen autonome individuen totdat het recht ons tot een dergelijk individu ‘maakt’ en die autonomie vervolgens garandeert.

Volgens deze lezing bestaat autonomie enkel binnen juridische kaders. En hier naderen we de kern van het probleem want precies deze ogenschijnlijke paradox komt bij rechtszaken tussen staat en autonomen veelvuldig naar boven. Van de kant van de autonomen zijn verwijzingen naar bijvoorbeeld het ‘Verdrag betreffende inheemse en in stamverband levende volken in onafhankelijke landen’, de ‘VN-verklaring over de rechten van Inheemse Volken’ (ECLI:NL:GHARL:2023:6265), of de ‘Universele verklaring van de rechten van de mens,’ het ‘Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens’ en het ‘Internationaal Verdrag voor de Burgerlijke en Politieke Rechten’ (ECLI:NL:RBNHO:2013:10915) aan de orde van de dag. Hier wordt duidelijk dat deze autonomen de Nederlandse rechtsorde alleen kunnen afwijzen door zich op recht te beroepen dat hen juridisch als ‘vrije personen’ kenmerkt, dat wil zeggen, door het ene masker voor het andere in te wisselen. Voor het afdwingen van die rechten zit er verder weinig anders op dan een beroep te doen op het Nederlands rechtssysteem en de Nederlandse rechtszaal. Wat ik hierboven het inconsequente karakter van de beweging noemde, namelijk dat zij zich op het recht beroept dat ze afwijst, is in de realiteit een uitdrukking van deze basale spanning tussen individuele soevereiniteit en recht.

Met andere woorden: de soevereiniteit en autonomie van de soevereinen en autonomen kan slechts in het recht gevonden worden en heeft slechts betekenis indien zij door het recht wordt gegarandeerd. Ook die constatering is allesbehalve nieuw: Hannah Arendt zei in 1946 al dat het universalisme van de mensenrechten alleen via het nationale staatsburgerschap gewaarborgd kon worden.9 Het juridisch masker dat de autonomen zo graag willen neerwerpen laat zich uiteindelijk niet losweken. Voor deze rechtstheoretische les betalen de ‘soevereine’ personen een hoge prijs, en daarin schuilt misschien wel de grootste tragiek van de beweging. Maar de fundamentele vraag die achter de argumenten van deze beweging schuilgaat, namelijk of het recht ons onderdrukt of juist onze vrijheid garandeert, is opnieuw de moeite van een bredere maatschappelijke discussie waard.

Rest wellicht nog de vraag waarom de legitimiteit van het overheidsgezag juist nu zo fundamenteel in twijfel wordt getrokken en waarom er met een zo gestrekt been voor de eigen autonomie gekozen wordt. Het zou goed kunnen dat de liberale belofte van zelfbeschikking, die per slot van rekening ten grondslag ligt aan gangbare opvattingen van sociaal contracttheorieën, recent in een crisis is geraakt: wij zijn van nature vrij, zo is ons altijd voorgehouden, en wij kunnen daarom niet gehouden worden aan zaken waar wij niet mee hebben ingestemd. En hoewel het hier niet de plek is om de psyche van de autonomen te doorgronden, zijn enkele factoren die hebben bijgedragen aan een acuut gevoel van controleverlies en onvrijheid met de pandemie eenvoudig in te vullen. Andere, evenzeer kwetsbare groepen hadden natuurlijk al enige tijd begrepen dat de liberale belofte deels een liberale leugen is.

Tot slot nog kort terug naar de rechtszaal. Zoals de Nederlandse rechters al aangeven, in wat inmiddels de vaste jurisprudentielijn is geworden (cf. ECLI:NL:RBNHO:2023:2287; ECLI:NL:GHARL:2023:6265), is de rechtszaal niet de juiste plek om over deze rechtstheoretische vragen te twisten en al helemaal niet om een fundamentele discussie te misbruiken voor kortzichtig eigen gewin in de praktijk. Het staat de rechter (krachtens artikel 11 Wet algemene bepalingen) immers niet vrij om de “innerlijke waarde van de wet te beoordelen en deze terzijde te stellen”. En dus merken de rechters consequent op dat de partijen voor “een andere inrichting van Staat en wetgeving” bij de “wetgever” moeten zijn. In de eerste plaats is dat een verwijzing naar de wetgevende macht en een knipoog naar de trias politica die volgens de autonomen haar bestaansrecht verloren zou hebben. Maar het is ook een verwijzing naar onszelf: voor dit gesprek moeten wij bij onszelf, bij elkaar, en bij de democratie zijn. Ook dat lijkt mij helemaal terecht. Het kan geen kwaad om meer aandacht te hebben voor soevereiniteit, maskers en het sociaal contract. Dit maatschappelijk gesprek, zou ik zelfs willen zeggen, is noodzakelijk - als het tenminste open en te goeder trouw plaatsvindt.

Afbeelding: Pixabay

Voetnoten

1 Ik gebruik hier beide termen door elkaar, maar voor de volledigheid moet gezegd worden, zoals in de Volkskrant is gebeurd, dat de ‘soevereinen’ radicaler zijn dan de ‘autonomen’: ‘Autonome’ burgers erkennen het gezag van de overheid niet. Maar daar heeft de overheid geen boodschap aan, www.volkskrant.nl, 6 augustus 2023; zie voor een kleine greep uit verdere, recente media-aandacht voorts: Ministerie verklaart omstreden jurist de oorlog, www.telegraaf.nl, 16 augustus 2023; Verbijsterende trend: ‘Ze denken dat ze 1,5 miljoen kunnen opeisen’ www.telegraaf.nl, 16 augustus 2023; Autonomen wekken de lachlust, maar ze zadelen ons op met de gevolgen van hun keuze, www.volkskrant.nl, 8 augustus 2023; Duizenden Nederlanders willen 'autonoom leven', maar eindigen in de schulden, www.nporadio1.nl, 29 juli 2023; 'Autonomen' luisteren naar niets of niemand – en dan staat de deurwaarder op de stoep, www.rtlnieuws.nl, 25 juli 2023; ook in Groningen speelt de kwestie: De groeiende wereld van soevereine mensen: van belastingontduiking tot cursussen in Groningen, www.sikkom.nl, 4 augustus 2023.

2 ‘Autonome’ burgers, lezen deze mensen wel eens een krant?, www.volkskrant.nl met een bijdrage aldaar van jurist Derk Venema.

3 ECLI:NL:RBNHO:2013:10915, ECLI:NL:RBNNE:2020:3389, ECLI:NL:GHDHA:2021:2360, ECLI:NL:RBDHA:2021:1299, en ECLI:NL:HR:2022:1348 (allen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen); ECLI:NL:GHARL:2021:10153, ECLI:NL:RBNHO:2023:2287 en ECLI:NL:GHARL:2023:6265 (allen verkeersboetes); ECLI:NL:RBMNE:2022:577 (erfdeel); ECLI:NL:RBZWB:2023:1861 (verzekeringspremies).

4 Voor dit discours, zie vooral het controversiële M. van Leeuwen, Ken uw Recht, Amstelveen: BF Uitgeverij 2023.

5 ECLI:NL:GHARL:2023:6265.

6 ECLI:NL:GHARL:2021:10153; zie ook ECLI:NL:RBNHO:2023:2287 en  ECLI:NL:GHARL:2023:6265 voor dezelfde of een vergelijkbare argumentatie.

7 Marcel Mauss, “Une catégorie de l’esprit humain: la notion de personne; celle de ‘Moi,’” The Journal of the Royal Anthropological Institute of Great Britain and Ireland 68 (1938): 263–81, met de analyse van D. Graeber, Toward an Anthropological Theory of Value : The False Coin of Our Own Dreams, New York: Palgrave Uitgevers 2001, pp. 195-9.

8 Zie bijvoorbeeld G. Lhuillier, “L’homme-masque,” Methodos. Savoirs et textes, no. 4 (2004) en A. Supiot, Homo Juridicus: On the Anthropological Function of the Law Vertaling Saskia Brown. New York: Verso Uitgeverij, 2007, pp. 3-40. Zie ook R. Esposito, Vitam instituere. Genealogia dell’istituzione, Turijn: Einaudi Uitgevers, 2023.

9 Zie hierover Stephanie DeGooyer et al., The Right to Have Rights, Londen: Verso Books, 2018.

Over de auteur(s)
Luuk de Boer
Luuk de Boer promoveerde aan Princeton University en is werkzaam als Universitair Docent Algemene Rechtswetenschap aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij is te bereiken op l.o.de.boer@rug.nl.