Wet van 14-01-2021, Stb. 2021, 20 en inwerkingtredingsbesluit van 14-01-2021, Stb. 2021, 21

Wet tot wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling, de Wet op het financieel toezicht, de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de loonbelasting 1964 in verband met de introductie van de mogelijkheid om een deel van de waarde van de aanspraken op ouderdomspensioen of op periodieke uitkeringen van oudedagsvoorzieningen in de derde pijler op de ingangsdatum daarvan te laten afkopen, de tijdelijke versoepeling van de pseudo-eindheffing bij regelingen voor vervroegde uittreding en de uitbreiding van de fiscale ruimte voor het sparen van bovenwettelijk verlof (Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen)

Steeds meer mensen willen een grotere mate van flexibiliteit hebben ten aanzien van de aanwending van hun pensioen, zodat beter kan worden aangesloten bij de eigen bestedingsbehoefte. Daarnaast bestaat er door de stijging van de AOW-leeftijd en de pensioenrichtleeftijd behoefte aan maatregelen die ervoor zorgen dat mensen gezond de eindstreep kunnen halen. Tegen deze achtergrond zijn in het pensioenakkoord (Kamerstukken II 2018/19, 32 043, nr. 457) afspraken gemaakt om meer maatwerk mogelijk te maken in het arbeidsvoorwaardelijk pensioen. Allereerst is afgesproken dat mensen meer keuzevrijheid krijgen bij de aanwending van hun pensioen, door mogelijk te maken dat zij een beperkt deel van het pensioenvermogen kunnen opnemen als een bedrag ineens. Concreet introduceert de wet voor deelnemers de mogelijkheid om op de pensioeningangsdatum of in de maand februari volgend op het jaar waarin de AOW-gerechtigde leeftijd is bereikt een deel van de waarde van de aanspraken op ouderdomspensioen als bedrag ineens op te nemen. Beoogd uitgangspunt is dat dit keuzerecht ook gaat gelden voor een zogenoemd bevroren pensioen in eigen beheer en het nettopensioen. Daarnaast wordt een soortgelijk keuzerecht geïntroduceerd voor oudedagsvoorzieningen die zijn opgebouwd in de derde pijler, alsmede de nettolijfrente. Voorts is afgesproken mensen meer keuzemogelijkheden te bieden om eerder te kunnen stoppen met werken. Het betreft allereerst de tijdelijke facilitering van de mogelijkheid om in sectoren en ondernemingen uittredingsregelingen te financieren waarmee werknemers de mogelijkheid krijgen om drie jaar voor de AOW-leeftijd te stoppen met werken. Dit wordt gedaan door een versoepeling van de pseudo-eindheffing op regelingen voor vervroegde uittreding (RVU-heffing). Daarnaast is afgesproken dat er meer fiscale ruimte wordt geboden om verlof op te sparen, mede om vervroegd uittreden mogelijk te maken. Op dit moment kunnen werknemers maximaal 50 weken fiscaal gefaciliteerd vakantieverlof en compensatieverlof opsparen. Het kabinet heeft met sociale partners afgesproken om deze fiscale grens te verhogen van 50 naar 100 weken. Deze wet strekt ook tot uitwerking van de deze maatregelen.

Inwerkingtreding

De wet treedt in werking met ingang van 22-01-2021, met uitzondering van de artikelen I, II, III, IV en V, onderdelen C en F, die in werking treden op een nader bij kb te bepalen tijdstip en artikel V, onderdelen E en G, dat in werking treedt met ingang van 01-01-2026, en werkt voor wat betreft artikel V, onderdelen A en D, terug t/m 01-01-2021.

Kamerstukken