De Rechtbank Den Haag heeft op 27 januari jl. drie vonnissen gewezen in zaken over gestelde misdragingen van militairen van het Nederlandse Leger in het voormalig Nederlands-Indië in de periode 1946-1949.


Een vonnis gaat over executies van mannen in Zuid-Sulawesi, in 1946 en 1947 en is een vervolg op het op 11 maart 2015 gewezen tussenvonnis van deze rechtbank (ECLI:NL:RBDHA:2015:2442). De twee andere vonnissen gaan over gestelde misdragingen van Nederlandse militairen, namelijk foltering van een man tijdens gevangenschap in 1947 en verkrachting van een jonge vrouw tijdens de zuiveringsactie in Peniwen op 19 februari 1949.
Het is voor het eerst dat de rechtbank zich buigt over dit soort misdragingen; de tot nu toe door de rechtbank gewezen vonnissen gingen over onrechtmatige executies in de op Java gelegen dorpen Rawagede  (ECLI:NL:RBSGR:2011:BS8793) en Peniwen (ECLI:NL:RBDHA:2015:2449) en op verschillende plaatsen in Zuid-Sulawesi.  


Schadevergoeding voor verkrachting in Peniwen

De rechtbank bepaalt dat een vrouw die op 19 februari 1949 tijdens een zuiveringsactie in Peniwen op achttienjarige leeftijd is verkracht door Nederlandse militairen jegens de Staat aanspraak kan maken op een bedrag van € 7.500 aan immateriële schadevergoeding. Dat de militairen hiermee handelden in strijd met de aan hen gegeven orders om zich te onthouden van dit soort gedrag, staat niet in de weg aan aansprakelijkheid van de Staat, die dus de schade die eiseres heeft geleden door haar verkrachting door Nederlandse militairen dient te vergoeden. De rechtbank heeft met het door haar bepaalde bedrag aangesloten bij de bedragen die plegen te worden vergoed bij psychisch letsel als gevolg van verkrachting, die veel lager liggen dan het bedrag van € 50.000 waar de vrouw aanspraak op maakte.


Foltering-zaak

In de zaak over de gestelde foltering moet de Staat zijn betwisting van de gestelde feiten nader toelichten en onderbouwen. De rechtbank wenst in het bijzonder van de Staat te vernemen welk onderzoek hij heeft gedaan naar de stellingen van eiser over diens gevangenschap en foltering en wat de resultaten daarvan zijn. Voor zover de Staat dit onderzoek nog niet heeft gedaan, dient hij dit alsnog te doen.


Beroep verjaring verworpen

Net als in eerdere zaken over misdragingen van Nederlandse militairen in Nederlands-Indië in 1946-1949 is in deze bovengenoemde zaken het door de Staat gedane beroep op verjaring verworpen. Daarmee is niet, zoals de Staat had aangevoerd, gezegd dat in feite alle gedragingen van Nederlandse militairen in 1946-1949 in rechte kunnen worden voorgelegd. Dit oordeel geldt alleen voor deze twee individuele gevallen. In iedere eventueel volgende zaak over misdragingen van Nederlandse militairen in Nederlands-Indië in deze periode zal een eventueel beroep op verjaring op zijn eigen merites moeten worden bezien en moeten worden beoordeeld.


Benoeming deskundige en bevel aan de Staat

In de zaken over onrechtmatige executies in Zuid-Sulawesi in 1946 en 1947 benoemt de rechtbank de Australische Robert Cribb als deskundige, een historicus die zich heeft gespecialiseerd in de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog en die de Nederlandse taal machtig is om onderzoek te doen naar een aantal bewijskwesties in deze zaken, waarin (nog) niet vaststaat dat de echtgenoten en de vaders van de weduwen en de kinderen die de Staat aansprakelijk houden onrechtmatig zijn geëxecuteerd. Naar aanleiding van de discussie tussen partijen over het wel of niet doen van onderzoek in het Nationaal Archief, oordeelt de rechtbank dat zij geen grond ziet om de deskundige in dit opzicht op voorhand te beperken.
De rechtbank beveelt de Staat, die al feitenonderzoek heeft gedaan naar de claims van de weduwen, om per weduwe een zoveel mogelijk met stukken onderbouwde toelichting op het uitgevoerde onderzoek en de bevindingen in het geding te brengen, zodat de deskundige dit door de Staat al uitgevoerde onderzoek in zijn onderzoek kan betrekken.  


ECLI:NL:RBDHA:2016:702
ECLI:NL:RBDHA:2016:701
ECLI:NL:RBDHA:2016:700

Laatste nieuws