Nederlands Juristenblad 9
6 maart 2019
2019/3
Nous d’abord: investeringsarbitrage na ‘Achmea’
In het Achmea-arrest heeft het HvJ EU beslist dat arbitrage op grond van bilaterale investeringsverdragen tussen twee EU-lidstaten in strijd is met het Unierecht, omdat zijn eigen rechterlijk primaat daardoor kan worden aangetast. Bij de vooropstellingen waarin het Hof algemene beginselen formuleert, wordt al duidelijk welke kant het opgaat. De principiële overwegingen over het vertrouwen tussen lidstaten en de gemeenschappelijke waarden van de Unie lijken er in de context van deze zaak met de haren bij gesleept. Zij dienen als opstap voor een doelredenering die in hoge mate steunt op artikel 19 lid 1 tweede zin van het Unieverdrag dat de lidstaten verplicht te voorzien in ‘een gerechtelijk stelsel van rechtsmiddelen op gebieden die onder het Unierecht vallen om de daadwerkelijke rechtsbescherming te verzekeren’. In het Achmea-arrest wordt op slinkse wijze het Unierecht ten tonele gebracht en wordt artikel 19 vervolgens gebruikt als kapstok om de controle van het Hof op geschilbeslechting te verzekeren.


Lees het hele artikel in Navigator.

Het Urgenda-vonnis/-arrest is (g)een politieke uitspraak (bis)
Het vonnis noch het arrest in de Urgenda-zaak doet meer dan het beslechten van het geschil tussen de betrokken partijen. Er werd geen wetgevingsbevel gegeven. De gelding van het vonnis/arrest is louter inter partes. Vanuit deze benadering is het vonnis/arrest zuiver ‘rechterswerk’ en derhalve geen politieke uitspraak. De draagwijdte van deze rechterlijke uitspraak die het individuele (maar niet de partijen) overstijgt, doet niet anders besluiten. Die draagwijdte is nu eenmaal inherent enerzijds aan het collectief karakter van de vordering van de Stichting Urgenda en anderzijds aan het feit dat die vordering is ingesteld tegen de overheid, de Nederlandse Staat.


Lees het hele artikel in Navigator.

Urgenda en niet(?)-rechtstreeks werkend internationaal (klimaat)recht
In het artikel ‘De constitutioneel meer legitieme manier van toetsing’ plaatst Leonard Besselink kritische kanttekeningen bij het gebruik van niet-rechtstreeks werkende en niet-bindende normen van internationaal recht in de uitspraken van de Rechtbank Den Haag en het Hof Den Haag inzake Urgenda. Op het eerste gezicht valt het onbehagen van Besselink te begrijpen.


Lees het hele artikel in Navigator.

Naschrift
Het gaat er niet om dat de rechter recht moet spreken, maar dat hij niet mag wetgeven
Collega Fleuren en ik zijn het eens over de stand van de rechtspraak op het punt van toetsing aan niet-rechtstreeks werkend internationaal recht. Uiteraard kan de rechter aan niet-rechtstreeks werkende bepalingen van internationaal recht juridische betekenis toekennen, althans zolang de wet daar niet aan in de weg staat. Evenmin betwijfel ik dat de rechter sinds lang geleden bij gelegenheid de wet ‘volkenrechtsconform uitlegt’. Al evenmin ging het mij om het kritisch evalueren of de in Urgenda gebezigde normen nu wel of niet daadwerkelijk rechtstreeks werkend zijn, en ik beperkte mij gemakshalve tot wat de rechter zelf daarover stelt.


Lees het hele artikel in Navigator.

Eerder verschenen
NJB 8 (2019)
27 februari 2019
NJB 7 (2019)
20 februari 2019
NJB 6 (2019)
13 februari 2019
NJB 5 (2019)
6 februari 2019
NJB 4 (2019)
30 januari 2019