Over soevereiniteit. Het belang van zuiver definiëren

‘Over soevereiniteit en Europese integratie: het belang van zuiver redeneren.’ De titel van Van Rossems recente bijdrage aan het debat over ‘soevereiniteit en Europa’ is veelbelovend (NJB 2014/978, afl. 19). De hoofdvraag loog er niet om: wordt ‘soevereiniteit’ eigenlijk wel zuiver gebruikt in debatten over Europa? Ik verheugde me op een uiteenzetting over de verschillende manieren waarop ‘soevereiniteit’ gebruikt wordt, welke daarvan juist zijn, welke niet – en bovendien hoe een juiste definitie dan wel zou moeten luiden.

Zelf gebruik ik ‘soevereiniteit’ voornamelijk in een betekenis afgeleid van Jean Bodin: de absolute macht binnen een staat.1 Uiteraard, daarop zijn nuanceringen en preciseringen aan te brengen, bijvoorbeeld met behulp van Hobbes of Luther.2 In de kern blijft het echter, volgens mij, gaan om de uitoefening van macht, binnen staatsgrenzen. Met als belangrijke vraag: wie oefent die macht uit? Het zou echter bijzonder verfrissend zijn wanneer iemand kon aantonen dat dit soevereiniteitsbegrip achterhaald, verkeerd begrepen of misleidend is. Dit zou discussies over Europese integratie op een geheel ander spoor zetten.

Het lezen van Van Rossems artikel was evenwel vooral een deceptie. En eenmaal bij de conclusie aangekomen, wist ik dat ik alle hoop op een verfijning van mijn soevereiniteitsbegrip kon laten varen. Hoofdzakelijk komt dat doordat er in dit stuk over zuiver redeneren opvallend weinig aandacht is voor de vraag hoe ‘soevereiniteit’ gedefinieerd zou moeten worden. Maar er gaat naar mijn mening meer mis; ik zal een aantal problemen langslopen.

Na de aftrap met de constatering dat soevereiniteit ‘bijna alom tegenwoordig is deze dagen’ wordt een aantal critici van het Europese integratieproces opgevoerd, waaronder premier Rutte en de auteur dezes. Zij gebruiken ‘soevereiniteit’ niet juist.

Soevereiniteit is weliswaar een ‘oud begrip’, maar ook ‘intrinsiek modern van aard’. Het is ook de ‘bron en legitimatie voor overheidsoptreden’, zo lezen we. Van Rossem vervolgt: ‘het besef dat soevereiniteit in de eerste plaats een verklaringsmythe en legitimatieconcept vormt wil in Nederland nog wel eens ontbreken.’ Daardoor is het soevereiniteitsbegrip in de Nederlandse bespiegelingen over Europa: ‘een containerbegrip voor bevoegdheden’. Oké, denk je als lezer, maar wat is een ‘containerbegrip voor bevoegdheden’ precies? En waarom – en waarin – verschilt dat van een ‘legitimatieconcept’? En wat verandert er als we soevereiniteit uitleggen als ‘verklaringsmythe en legitimatieconcept’?

Het antwoord komt niet; de auteur is ons alweer vooruitgesneld. We blijken ons bij de beantwoording van de ‘oorsprongs- en legitimatievraag’ in de Europese context op een ‘kruispunt’ te bevinden. Een van de mogelijke antwoorden op die vraag is, zo leren we, het antwoord van Rutte: het primaat bij de natiestaat. Maar: ‘het primaat van de natiestaat is geen natuurlijke wetmatigheid, maar het gevolg van een politieke en constitutionele keuze. Dit niet onderkennen, levert een vertekend beeld van de werkelijkheid op.’

Wederom tast de lezer in het duister. Waarom is de natiestaat geen ‘natuurlijke wetmatigheid’? Zeker – weinigen zullen betogen dat ‘de natiestaat’ in de sterren geschreven staat. Maar we mogen aannemen dat de auteur niet uit is op het debiteren van clichés, dus blijft de vraag: wat wil hij dan wel aantonen?

De lezer andermaal vertwijfeld achterlatend, snelt onze auteur verder. De andere ‘critici’ moeten nog besproken worden. Met Thierry Baudet betoogde ik onlangs dat de Europese integratie een onmiskenbare dynamiek richting federalisering laat zien.3 De halfslachtige federalisering of ‘supranationalisering’ van bevoegdheden leidt tot steeds weer verdere federalisering – van gemeenschappelijke munt naar centrale begrotingsdiscipline; van open binnengrenzen naar een gemeenschappelijk asielbeleid. Dat kun je goed, onwenselijk of zelfs onrechtvaardig vinden; de dynamiek is er. Baudet en ik verschillen van mening over de beoordeling van deze ontwikkelingen. Baudet pleit voor uittreding uit de Europese Unie,4 terwijl ik inmiddels enkel een federale Europese Unie nog reëel acht – met alle nadelen die daar mogelijk mee samenhangen.5 De Europese integratie heeft, volgens mij, een stadium bereikt waarin ‘terug’ of ‘halt houden’ geen realistische opties meer zijn; enkel de weg richting een federale unie ligt open. In zo’n volwaardige federale Europese Unie zou getracht moeten worden de democratie opnieuw veilig te stellen. Over de onderliggende dynamiek zijn we het niettemin eens. En zo ook Van Rossem.

Althans, wat blijkt: deels eens, want, zo stelt Van Rossem: ‘het omgekeerde is namelijk ook waar.’ Op andere terreinen, zoals de bestrijding van de eurocrisis, is namelijk een trend van ‘Europeanisering’ te zien en niet van ‘federalisering’: Europese instituties hebben het nakijken, lidstaten regelen het onderling. Conclusie: de geschetste dynamiek vertekent de werkelijkheid.

Dat laat zich moeilijk begrijpen. De stelling dat we ons bewegen richting een federale staat zou namelijk pas ontkracht worden, wanneer Van Rossem laat zien dat – naast overheveling naar het Europese niveau, er ook bevoegdheden ‘teruggeheveld’ worden naar het nationale niveau. Dan wordt de trend daadwerkelijk gekeerd, dan zou je kunnen zeggen dat we ‘de andere kant op bewegen’ en dan zou ‘het omgekeerde’ ook waar zijn. Maar, in plaats daarvan wijst hij op een aantal nieuwe bevoegdheden die (vooralsnog) niet federaal of supranationaal geregeld worden. Twee verschillende dingen dus. Wanneer ‘het omgekeerde’ niet ook echt het ‘het omgekeerde’ is, zijn constateringen als ‘het omgekeerde is ook waar’ zinledig. Ze worden onrealistisch wanneer je bedenkt dat minister Timmermans recent nog pleitte voor federalisering in het Europees buitenlands beleid.6 Wordt die dynamiek ontkracht, of zelfs feitelijk tot stilstand gebracht, doordat lidstaten daarnaast ook andere zaken onderling regelen – met uitsluiting van de Europese instituties? Het lijkt me niet.

En zo kabbelt het stuk verder om te concluderen dat de critici zich vergalopperen ‘aan soevereiniteit waar zij menen dat dit begrip verwijst naar een onwrikbaar, vast bezit.’ Waar het dan wel naar verwijst, of zou moeten verwijzen, komen we niet te weten. Een merkwaardige afsluiting voor een stuk waarin ‘soevereiniteit’ nergens gedefinieerd wordt, er verstrekkende conclusies worden verbonden aan wat platitudes lijken te zijn (‘de natiestaat is geen natuurlijke wetmatigheid’), en onvergelijkbare grootheden toch aan elkaar gelijk worden gesteld (gefederaliseerde bevoegdheden en ‘europeanisering’ van nieuwe bevoegdheden).

Het artikel dat begon met de veelbelovende titel ‘het belang van zuiver redeneren’ mondt daarom uit in een voorbeeld van het belang van zuiver definiëren. Van Rossem heeft een belangrijk thema aangesneden, met een controversiële stellingname en een aantal interessante observaties, maar de uitwerking laat helaas te wensen over. Gelukkig is er binnenkort ook een proefschrift, want ik zou mijn soevereiniteitsbegrip graag scherpen aan de verfrissende ideeën van Van Rossem – maar met dit artikel lukt me dat vooralsnog niet.


Mr. B. Rijpkema is als docent en promovendus verbonden aan de Universiteit Leiden.

 

1. Jean Bodin, On Sovereignty: four chapters from The Six Books of the Commonwealth, Cambridge: Cambridge University Press 1992.
2. Thomas Hobbes, Leviathan, Cambridge: Cambridge University Press 2011 (1651) en Harro Hopfl (red.), Luther and Calvin on Secular Authority, Cambridge: Cambridge University Press 1993. Een interessante analyse van het soevereiniteitsbegrip bij Hobbes en Bodin biedt Andreas Kinneging, ‘Over Soevereiniteit’, in: Gelijn Molier en Timo Slootweg, Over Soevereiniteit en Recht: rechtsfilosofische beschouwingen, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2009, p. 345-374 (347-354). Kinniging noemt de werken van Bodin en Hobbes de twee grundlegende werken van de soevereiniteit.
3. Thierry Baudet en Bastiaan Rijpkema, ‘Zo slaapwandelen we een federaal Europa in’, NRC Handelsblad, 1 april 2014.
4. Recent bijvoorbeeld: Thierry Baudet, ‘Nexit is enige optie’, RTL Z, 19 mei 2014.
5. Bastiaan Rijpkema, ‘De nieuwe eurorealist’, Nederlands Dagblad, 20 mei 2014.
6. In een interview met NU.nl, ‘Timmermans wil in EU meer ruimte voor buitenlandchef’, 21 mei 2014.

 

Afbeelding: Shutterstock.com

 

Over de auteur(s)