Koudwatervrees Biogeneeskundeverdrag

Na achttien jaar overdenken is het kabinet eruit: Nederland ziet definitief af van ratificatie van het Biogeneeskundeverdrag (Oviedo Conventie). Dit verdrag, opgesteld door de Raad van Europa in 1997, werd opgesteld om de mensenrechten in de gezondheidszorg te waarborgen en een grotere eenheid tussen de 47 lidstaten te bereiken. Ambitieus, maar niet onhaalbaar gezien het huidige aantal landen (35) dat zich inmiddels heeft gecommitteerd aan dit belangwekkend
verdrag

Door afwijzing van dit verdrag miskent Nederland het belang van onderlinge afstemming en het creëren van een minimum beschermingsniveau aan mensenrechten in de gezondheidszorg.

Ernstiger is de gebrekkige visie op internationale mensenrechten en de misvatting dat de geboden rechtsbescherming zal leiden tot aantasting van het Nederlandse zorgstelsel. Samengevat kan de regering koudwatervrees verweten worden voor het internationale recht, en het mensenrechtenrecht in het bijzonder.

In de brief van 20 maart jl. aan de Tweede Kamer baseert de regering de afwijzing op het advies van de Raad van State uit 2000, waarin onder meer gesteld wordt dat ‘een aantal verdragsbepalingen mogelijk rechtstreekse werking heeft’, ofwel direct getoetst kan worden door de rechter. Gewezen wordt op het recht op gelijke toegang tot gezondheidszorgvoorzieningen (art. 3). Toetsing aan deze bepaling kan er volgens de Raad toe leiden dat de medische zorg voor iedere burger in gelijke mate ter beschikking moet staan, en zo nodig juridisch afdwingbaar is. Gegeven de beperkte middelen, zouden dergelijke claims de door de Staat gemaakte keuzen in de zorg kunnen frustreren. Een opmerkelijke conclusie, omdat juist deze bepaling algemeen uitgelegd wordt als zijnde een instructienorm die Staten een ruime beoordelingsmarge geeft wat betreft de invulling van de beschikbare gezondheidszorgvoorzieningen. Dit heeft alles te maken met de onderlinge verschillen in beschikbare middelen, en de gezondheidsverschillen tussen lidstaten. De gemaakte keuze in de verdeling van schaarse middelen dient vanzelfsprekend objectief, transparant en niet discriminatoir te zijn, maar laat onverlet dat lidstaten zelf bepalen welke zorg wel of niet, en onder welke voorwaarden vergoed wordt. Daar zal geen rechter in treden. Slechts indien de uitkomst van de beleidskeuze apert onredelijk uitvalt, dan ligt rechterlijke toetsing voor de hand (HR 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3679). Maar dan nog, daarvoor biedt het recht op gelijke toegang tot zorg de individuele burger onvoldoende steun. Veeleer wordt daarbij een beroep gedaan op andere in het geding zijnde mensenrechten, waaronder het recht op (privé)leven en het verbod op onmenselijke behandeling.

In het geval rechterlijke toetsing succesvol mocht zijn, dan krijgt de burger wat hem toekomt: rechtsbescherming tegen onrechtmatig overheidsoptreden. Is dat niet de essentie van mensenrechten? Door Nederlandse burgers dergelijke aanvullende rechtsbescherming te onthouden, geeft het advies van de Raad van State, overgenomen door de regering, blijk van een onjuiste visie op het recht op zorg, en mensenrechten in het algemeen.

Nu omvat het Biogeneeskundeverdrag meer dan alleen het recht op zorg, en betreffen de van regeringszijde gerezen bezwaren ook andere verdragsbepalingen, die onder meer betrekking hebben op de bescherming van wilsonbekwamen, het verbod op de verandering van het menselijk genoom, en het uitsluiten van voorspellend genetisch onderzoek voor niet-gezondheidsdoeleinden. Van regeringszijde wordt gesteld dat deze internationale minimumnormen de vooruitgang in de medische technologie zouden belemmeren. Daarover kan men verschillend denken, maar hoe dan ook, het betreft hier bijkomende bezwaren die ofwel achterhaald zijn door reeds gepasseerde wetswijziging, dan wel oplosbaar zijn door het maken van een verdragsrechtelijk voorbehoud. Andere landen waaronder Frankrijk, Turkije en Zwitserland, gingen Nederland daarin voor. Deze praktijk maakt van ratificatie geen ‘hol gebaar’ zoals de regering beweert, integendeel, het maken van een voorbehoud is verdragsrechtelijk gezien juist noodzakelijk, wil men internationaal tot overeenstemming komen. Daar waar een voorbehoud geen uitkomst biedt, rest alleen het conformeren naar internationale rechtsnormen. En daar zit nu net het pijnpunt, Nederland is beducht voor het begrenzen van toekomstige medische technologieën aan mensenrechten. Daarmee geeft deze regering onomwonden toe dat andere belangen dan mensenrechten kennelijk zwaarder wegen. Zo bezien is afzien van ratificatie wel zo consequent. 

 

Deze Opinie is ook gepubliceerd in NJB 2015/914, afl. 19

 

Bron afbeelding: Melanie Holtsman

Over de auteur(s)
André den Exter
Universitair docent Gezondheidsrecht / Jean Monnet Chair EU Health Law aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.