Dwangstoornissen

Het liep de spuigaten uit met vage en repetitieve WOB-verzoeken van handige jongens, querulanten, oprecht verontwaardigden en personen die nog een appeltje met het bestuur wilden schillen, allen met het oog op verbeuring van dwangsommen bij niet-tijdig beslissen door het bestuursorgaan. De rechter nam niet snel misbruik van recht door die burgers aan, maar gaf op een gegeven moment wel voorlopige voorzieningen zoals ‘niet meer dan vier brieven per maand’.1  Vorig jaar heeft de wetgever ingegrepen. Sinds oktober 2016 geldt de automatische dwangsomregeling niet meer voor niet-tijdig beslissen op WOB-verzoeken.

Een interessante complicatie bij maatregelen zoals ‘niet meer dan vier brieven per maand’ is: wat als de vijfde brief die maand wel degelijk serieus is? De Afdeling Bestuursrechtspraak stelde die vraag ter zitting aan een gemeente die een schrijfverbod voor een veelWobber wenste: wat zou de gemeente dan doen met het vijfde geschrift van die veelWobber als dat zijn aangifte voor de gemeentelijke hondenbelasting zou zijn? Na druk gedempt overleg verklaarden de vertegenwoordigers van de gemeente: ‘Hij heeft geen hond.’

De Afdeling zaagde soms al van dik hout planken. De gemachtigde van een foutparkeerder met naheffingsaanslag parkeerbelasting diende bezwaar in en vroeg met een vaag WOB-verzoek exotische informatie van de gemeente – beweerdelijk om het bezwaar te onderbouwen – zoals
‘de scholingsdocumenten van de betrokken medewerkers voor het verrichten van de werkzaamheden die tot deze boete hebben geleid’. De gemeente weigerde. De Afdeling oordeelde2 op basis van art. 13(1) en art. 15 boek 3 BW (misbruik van bevoegdheid) dat het beroep daartegen niet-ontvankelijk was wegens ‘kwade trouw’. Het WOB-verzoek was misbruik omdat de geëigende weg art. 7:4(2) Awb is (die niet tot een dwangsom kan leiden): het bestuur moet in de bezwaarfase de op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan de hoorzitting ter inzage leggen.

Dat moge zo zijn, maar het bestuur doet dat soms gewoon niet. Aan een andere autobezitter was een naheffingsaanslag BPM met vergrijpboete opgelegd. In strijd met art. 5:49 Awb en art. 7:4(2) Awb weigerde de inspecteur toegang tot het dossier. De betrokkene vroeg de voorzieningenrechter om de inspecteur op straffe van een dwangsom te verplichten de wet na te leven. De voorzieningenrechter3 stuitte echter op het Tipgevers-arrest van de Hoge Raad,4 waaruit blijkt dat de inspecteur niet gedwongen kan worden de relevante stukken over te leggen. Dat schaadt mogelijk zijn procespositie in de bodemprocedure (zie art. 8:31 Awb), maar dat ziet hij dan wel weer. Ook art. 6 EVRM helpt niet, aldus de voorzieningenrechter. Dat klopt: uit zaken als Edwards v UK en Dowsett v UK blijkt dat het EHRM schending van art. 6 EVRM in eerste aanleg door achterhouding van stukken in een strafzaak reparabel acht in hoger beroep. Bestuursorganen kunnen dus ook als zij een vergrijpboete hebben opgelegd, de artt. 5:49 Awb en 7:4(2) Awb negeren en afwachten of beroep volgt (en als geen boete is opgelegd, ook dan blijven weigeren, zo volgt uit het Tipgevers-arrest). Een dwangsom zou hier misschien toch wel functioneel zijn. De bodemrechter kan gevolgen aan rechtsgang-obstructie verbinden, maar de voorzieningenrechter (of meteen de geheimhoudingskamer5) zou moeten kunnen ingrijpen. Het EU-rechtelijke verdedigingsbeginsel eist zelfs al vóór de oplegging van bezwarende beschikkingen toegang tot verweermogelijkheden.

Uit een geval voor de Rechtbank Gelderland6 blijkt dat het verstandig is dat de automatische dwangsom alleen bij niet-tijdig beslissen op WOB-verzoeken is afgeschaft. Een huiseigenaar te Rijnwaarden met bezwaren tegen zijn WOZ-beschikking hoorde helemaal niets op zijn bezwaarschrift. Na een klein jaar stelde hij de gemeente in gebreke en vroeg hij om een dwangsom. De heffingsambtenaar reageerde met een concept-uitspraak. Daarna werd opnieuw niets meer vernomen. Enige maanden later stelde de belanghebbende dus beroep in tegen het uitblijven van uitspraak. De heffingsambtenaar diende geen verweer in, legde de op de zaak betrekking hebbende stukken niet over en bleef zonder bericht weg van de zitting. De Rechtbank beval hem binnen zes weken uitspraak te doen en verklaarde de maximale automatische dwangsom verbeurd (€ 1.260). De heffingsambtenaar gaf geen krimp: geen reactie. De belanghebbende stelde hem dus nog maar een keer in gebreke. Geen reactie. Opnieuw beroep tegen het uitblijven van uitspraak. De heffingsambtenaar liet zich niet kennen: ook na rappel diende hij opnieuw geen verweerschrift in en legde hij opnieuw de op de zaak betrekking hebbende stukken niet over. Toen de griffier hem ten einde raad opbelde, verklaarde de ambtenaar, aldus de rechtbank, ‘dat hij geen idee heeft hoe het zover heeft kunnen komen en dat hij de meerwaarde van zijn aanwezigheid bij de zitting niet ziet. Ook gaf hij aan dat het bijwonen van de zitting om bedrijfseconomische redenen niet uit kan.’ Hij verscheen dan ook opnieuw niet ter zitting. Men betrapt de gemeente Rijnwaarden niet op inconsistent beleid. De rechtbank beval de heffingsambtenaar opnieuw uitspraak te doen, nu binnen twee weken en op straffe van verbeuring van € 200 per dag met een maximum van € 15.000. Zou het geholpen hebben?

Waar zouden de bestuurde en het bestuur toch zijn zonder elkaar?

 

Dit Vooraf is ook verschenen in NJB 2017/1229, afl. 23.

 

Bron afbeelding: Emery Way

 

  1. Zie ook Tom Barkhuysen’s Vooraf in NJB 2014/1675, afl. 32, p. 2227, ‘Remedies tegen misbruik van bestuursrecht’.
  2. ABRvS 8 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1587, VN 2017/4.6.
  3. Rb. Zeeland-West-Brabant 19 oktober 2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:6902, VN 2017/4.5.
  4. HR 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2016:3600, BNB 2016/39.
  5. De geheimhoudingskamer had in de tipgeverzaak vastgesteld dat de fiscus geen gewichtige reden ex art. 8:29 Awb had om de stukken achter te houden.
  6. Rb. Gelderland 1 december 2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:6478, AWB 16/3309, VN 2017/9.9.

 

Over de auteur(s)
Peter Wattel
A-G bij de Hoge Raad