Het aantal kinderen dat dankzij kunstmatige voortplanting wordt geboren neemt wereldwijd toe. IVF, kunstmatige inseminatie, draagmoederschap en sperma- en eiceldonatie bieden kansen aan wensouders. Tegelijkertijd zijn deze technieken inmiddels onderdeel geworden van een wereldwijde voortplantingsmarkt. Hoe kunnen de rechten van kinderen in deze hoogtechnologische, internationale en economische context worden beschermd? Britta van Beers (hoogleraar recht, ethiek en biotechnologie aan de VU) spreekt de Miek de Langen-lezing 2023 uit.
Van Beers gaat in haar lezing in op twee actuele ontwikkelingen: grootschalige donatie van zaad- en eicellen, zoals momenteel in de belangstelling door massa-spermadonor Jonathan M.; en internationaal draagmoederschap, dat door het recente wetsvoorstel voor draagmoederschap op de huidige politieke agenda staat.
Over de vraag wat bescherming van kinderrechten in deze context precies betekent, bestaat discussie. Ten eerste is er ten tijde van de voortplantingskeuzes nog geen sprake van een geboren kind, maar een mogelijk, toekomstig kind. Hierdoor is het lastig om vast te stellen wat men verschuldigd is aan deze kinderen.
Een tweede complicerende factor is dat de voortplantingsmarkt en ‘voortplantingstoerisme’ grensoverschrijdende fenomenen zijn. Internationaal opererende spermabanken, IVF-klinieken en draagmoederbemiddelaars bieden tegen betaling uiteenlopende ‘voortplantingsdiensten en -goederen’ aan Nederlandse wensouders aan die lang niet allemaal in overeenstemming zijn met de uitgangspunten van de Nederlandse rechtsorde. Dat roept de vraag op hoe ver de verantwoordelijkheid van de Nederlandse staat, Nederlandse wensouders en Nederlandse fertiliteitsartsen strekt bij de bescherming van kinderrechten in deze internationale setting.